Hij flierefloot zijn leven lang
Hij vrat niets uit en hokte
Was van geen enkel vrouwtje bang
Keek nooit vooruit en gokte
Niet dat de zorgen hem uiteindelijk
Een prijs deden betalen
Nee hoor hij stierf bij tachtig
vredig in zijn slaap
Want heisa deed hem balen…
drauw flieren druppels
gestaag langs hemelstee
tranen troebelen ‘t zicht
wijl de blaren breidelen
zacht zingt een zwaluw
door de draaldauw heen
versluiert zich zoekmistig
achter zil’vren zonnezoden
vroege vuurvliegjes vrijen
in de schoot van de dageraad
totdat hun vreugdevonken
voldaan vervagen in de nevel…
onkruid schoten in het nat
waar ze gestrekt en scheef gebekt
hun smart aan lappenlaarzen hingen
en genoten van de labbekak
die dronken iets vergat
Ze hadden voor de maan gedanst
in grote lanterfantenkringen
want ze bleven zonderlingen
die hun lol hadden gehad
toen ze bij dageraad -als onverlaat
hun kuierweg weer gingen
en er floten van de flieren…
Pot de knorren, jak de schobben
fluit de flieren, haspelstoet,
pamp de slampers, jas de klavers,
piep de horle en kauw zoet
Wassewis je wissewasjes
wapper oelen en waai pier
warrehar de hele makmik
lach je schaters en zwaai zwier
Heim je pappen, wiek je klappen
foezel konkels en blaas toet
baad een pootje, neem een ootje
rijd eens spook…
tot warm jouw haar in schaduwen valt
als fladderende vlinders op mijn gezicht
wanneer wij eindeloos in tijd verglijden
niets zeggend in het licht van de hete zon
waar zacht onze lippen elkaar nat kussen
tot hunkerend de handen de weg vinden
naar het van lust brandend verlangen
dat zich onder de gordel bevredigen laat
wanneer jonge vogels flieren…