De onschuld is verdwenen
slechts lege schappen zijn overgebleven
na de rooftocht van realiteit
voor mij blijft niets over dan te lopen
over rotsen, zand dat ik ooit
gebruikte om kastelen mee te bouwen
nu is het niets
ik kan niet dromen
slechts dwalen
in lege abstractie
waarin ik niet meer weet waar het script is gebleven
en niet meer weet…
aan het begin
van de taal staat
het verlangen
trage vragen
wachten voor
drempels van papier
onze dwaalster
tastbaar in de tijd
is het heden
een hobbelende stoet
van losse eindjes
ligt in ons besloten
niemand weet hoe
lang het duurt
oneindigheid…
De lange levensweg
loopt reeds spoedig ten einde
is een breed bezadigd zandpad
door een tevreden heideveld
zacht avondrood
geeft de vroege schemer
en de paarse struikjes
warme gloed van berusting
terwijl de eeuwige einder
in vaag vragend grijs ligt
plots kringelt een kleine dwaalster
fel brandend over de grond
schenkt dit leven een verrassing…
Mijn ziel is moe en krank*
en hoort geen stemmenklank,
en vindt geen vaste baan
in 't ijlend ommegaan,
en wentelt buiten 't spoor,
door 's Eeuwgen hand geleid,
gelijk een dwaalster door
de onpeilbare eeuwigheid.
Mijn God! erbarmen! God,
met dit ellendig lot,
en blus die stage brand
van 't schroeiend ingewand.…