het terras ontvlucht
de middaghitte
in een groene kooi
bijna eerbiedig
schenk je mij
dit koele wonder
in de vijzel
magisch
fijngestampt
heb ik je
zo ijskoud
nog nooit verlangd…
omzichtig zet ik een kroon
van scherven
op
en lijk bestand
vlij me bloot
in de vijzel
het stampt en draait
met stoten
met open ogen
maakt het
onzichtbare krassen
als het schrijnt en sijpelt
dan pas
diggelen;
bijeenvegen;
hard worden;
zacht zijn…
ik vijzel ook
de hardste steen
op zoek naar
zeldzame pigmenten
was het zand
en aarde in mijn
nijvere arbeid uit
en koester de momenten
dat een nieuwe kleur
het zonlicht ziet
de plaats inneemt die
schepping haar gebiedt
ontdek een
wereldvreemd palet
waarmee ik hart en ziel
het witte doek opzet
getekend met
de turbulentie…
ze zocht
in uilenballen
botjes lentebroed
stampte zingend
maanverlichte kruiden
in een vijzel fijn
kookte slangengif
met mierikswortel
tegen helse pijn
joeg in middernachtelijke
uren het vuur in de
oude smidse torenhoog
hamerde geluk
in gloeiend ijzer
van een hoevenboog
zij was de
dorpsheks met bezem
en rooduitstaand penenhaar…
de kathedraal wankelt
haar zwenkende kantelen vertellen
over isolatiemateriaal in muren
die enkel mochten dragen
over ijzersterke vijzels
die nooit aangevezen werden
een monument staat te vallen
de architecten met de handen
in het uitgevallen haar weten
niet genoeg uit hun fouten geleerd
dat luchtkastelen zonder cement
nooit gebouwd kunnen…
Wij droogden wat we met honderd listigheden
verworven hadden en stampten het fijn
met de vijzel van alwetendheid tot woorden
die door niemand konden worden uitgelegd.
------------------------------------
uit: 'Gigantische dagen', 2002.…
opgespoord in steen
uit eindeloze dagen
jij had geen vragen
ging met de tijden mee
wist de wegen uit
een vroege zee
handen op de rots
die in emoties opende
haar trots vertelde
van het land dat
generaties baarde ondanks
de gevaren van opstand
je middelvingert nu
in steeds afwijzen smeekt
je om een snelle boy die jouw
bestaan weer op kan vijzelen…
een dove, lome kater sliep in het koren
augustus, de boer verzilvert zijn oogst
halmen knakken onder het zwierend mes
een haspel tolt en voert ze naar de vijzel
de dorstrommel scheidt zaad van stro
op een rooster ligt het kaf, de ongedorste aren
de korrels rollen door de gaten van een dubbele zeef
naar de opslagtank in zijn buik
hij…
ik versneed jou op wak hout
streek sap en snippers
langs ogen en lippen
te koud na jouw grage storm
ik vermaal jou in de vijzel van morgen
vermengd met azijn, suiker, zout
ik smeer jou onder de oksel
het schroeit en wekt de klieren
een rode roes in grijze kwabben
het ontwent trager dan ik wens
mijn tong smeult van gisteren
je zit…