Zo gebeurden er vreemde dingen. Een kindje
zomaar verloren dweilend langs de lindelaan,
een hinde,
als het hertje uit mijn sprookjesboek.
Een doek over haar smalle hoofd en zangers
uit het bos die haar toezongen alsof ze
de prinses was, maar ze was mei en zomertonen.
Ze droeg haar lot, zocht, rook
de geuren van haar moeder en de verloren…
Hier is het vooronder
de plek van het kleine bewegen
het snakken naar ruimte en lucht
met jouw ogen op mijn hielen
heb ik de vracht gelost,
de vingers zochten kieren van het luik
je stierf soms nachtenlang en
ik zong iedere avond weer dat lied
de klanken liggen in mijn
vlees verstorven zeg je
zwijg maar de tekens bedriegen niet…
Maar duiven vliegen nooit
naar grijze kusten ze laten zich
in bonte kleuren verven zodat
ze op spechten lijken tikken
zomertijden weg
de tillen staan leeg er druppelt
bloed het afgehakte kopje reikt
oogloos naar de sterren die
zachtjesaan verdwijnen tussen
wiekgeklapper en vale maan
het wordt herfst een laatste vlinder
waaiert versleten…
De blokken zijn geteerd
gaten gestopt met wier de meeuwen
plakken vast op witte zeilen
het waait op Westkapelle
als hij zijn armen rond haar middel legt
valt er geen zeester te betrappen
Ze zegt dat ze de geur niet meer herkent
en dat het licht verandert is hij schopt
een steentje weg draait om zijn as
Ze droomt haar kind weer op de pier…
Zij is gestreept de koe , een Lakenvelder
en daar een ijscoman die over het fietspad
scheurt zijn kar blinkt citroengeel
de koeientong krult paardenbloesem uit de wei
en kust de grutto mijn gekke vogel mijn droeve tango
bedek de rieten daken plavei mijn klinkerpad en
laat papavers kikkers zoenen
omhels de zon op het allerhoogste punt…