Voorbij schrijdt
voor mij de tijd
slepend traag
in het habijt
van uwe onbereikbaarheid.
Laat komen tot
mij
wat alleen in slaap
mij
dromerig raakt:
uwe poedelheid
blinkend naakt.…
Zoals een kleine druppel de berg verlaat
langzaam maar onomkeerbaar
na trage snel vervlogen dagen onzichtbaar
vaderlijk Rijn en Donau gadeslaat
zo trekt de kiem van grijs verdriet gestaag
diepe groeven door de wangen
en blijft jeugdigheid in de lange reis omlaag
slechts in zijn glinstering bewaard.
Vergeefs tranendal om aandoenlijk verlangen…
Van dat hupsend en vinnig venijn
dat als vraatzuchtig rupsje nooitgenoeg
haar cocon beklemmend om mij sloeg
lijkt de honger nooit gestild te zijn.
Verstand nipt weer van appetijtelijk azijn
als een groen blaadje slaat het zich voor de kop
verdoofd als ik alles gelaten verkrop
het verlangen krijgt men toch niet klein.
Waar zij in mijn buik…