Ik ben sneeuwhaas
negen vingers oud
de renner
snelste van alle jonge krijgers.
Als ze komen
zal ik rennen
van deze hoge heuvel
over de toendra
naar de tenten.
Ze komen, ze komen!
Dat zal ik roepen
schreeuwen zal ik
de lucht uit mijn lijf
zwaaiend met mijn armen
en het rendiervel.
Ga naar de rivier
wacht daar
je weet het toch…
Zij is jong
ontroerend,onthutsend, ontstellend jong
net vrij van de last
die nu op een steenworp rust
grommend, knarsend, knerpend
koude ademend
wachtend op een kans.
Zij zal jong sterven
steeds weer
maar nu vibreert het leven
tussen haar flanken
nu draagt een zoete wind
vol kruidige geuren
rusteloze hommels
van bloem naar bloem.…
De zomer is voorbij
het was goed, zo goed
maar we gaan, we gaan!
Wacht op me
in Bretagne, bij Gibraltar
wacht op me ik vlieg met je mee.
Onze rust is rusteloosheid
ons ritme, ons geluk
wij, de zigeuners van de lucht.
Laat ons onderweg zijn
tot we sterven aan de kust
en zand en schuim
ons toedekt.
Maar kom! Ik verlang
naar je stem…