Als ik huil
wuift de wind in me zacht
de twijgen van mijn hart
dan zweven de zaadvleugeltjes
van cel naar cel
en bouwen een waterpaleis
met torens van zilvergrijs
Als ik huil
verdampen de woorden
met elke ademtocht
tot wolkjes wit en grauw
maar nooit stroomt het
gezien en zo lieflijk
als bij jou…
In de glinstering van de stam
kraken de zwartgerande scheuren
De berk staat stoer aan de rand
van het gespetter van dansende vissen
waar stilte wordt aangezet tot luister
In het fluisteren van de wind
zweven de stofjes in de lage zon
die verderop in het sluimer van de kabbeling
worden geweven tot lakens
en het wateroppervlak bedekken…
Gedragen tussen de luchtlagen
ontvlucht aan de dood
in nood verworpen door de armoede
zijgen de kinderen neer
op stalen frames met kappok
en dansen voor de gesloten ramen
tot ze vermoeid inslapen
in de kille nacht
dan krommen ze als foetussen
onder het lage landen dons
en achter de gesloten ogen
droomt de hoop
Ontwaakt, rukken de armen…
Het heeft geen zin
haar handen zijn gesloten
daar binnenin
een vleug van gisteren
jammerend in tijd
De dag rouwt
om weggesloten herinneringen
die verkleurd en verpulverd
het goed en kwaad
belichamen
Al het donker van nu
bergt mijn hart in schaduwen
waar mijn eigen vlam
het zwart verbrandt
tot de as in haar hand…
Haar handen
teder samengevouwen
in volmaakt verdriet
we huilden de nacht in ongeloof
gedwongen te zien
en tasten vergeefs
naar de ongrijpbare pijlers
Het woord verdoezelt
in verborgen taal
synoniem aan het einde
nu zichtbaar in een schrikbeeld
De tranen echt van zilver
in een intens verlangen
naar overleven
De vaag geëtaleerde gruwelen…
mijn lijdende dovemansoren
tuiten tussen de klanken in
je dacht dat ik niets hoorde
maar ik hoor elk woord
en elke zin
ik knutsel alles aan elkaar
en zoek naar
een verborgen betekenis
maar huiver als ik luister
dan steek ik er de brand in
en warm mijn geweten
aan de vlammen
van elke zin…
de kaarsen werpen schaduwen
die als doeken alles afdekken
de ramen glanzen vermoeid
alsof ze langzaam
in diepe vergetelheid
wegzakken
als je dan
je hoofd wegdraait
gloeit je haar rood
in het schemer
ik zie alleen contouren
en ben onzeker
over het bestaan ervan
jouw vormeloosheid
in de schaduwen
is de weerspiegeling
van mijn onkunde…
Ik huilde de wind
koesterde mijn verdriet
achter een waas
van transparant
Eerst verblind
ontworstelde ik mij
van de dwaasheid
te groot te zijn
Ik voelde me weer kind
toen ik het raakte
zonder minder
of meer te zijn…
In mijn huis hangt een klok
die voortdurend doorgaat
onverbiddelijk en ongerijmd
beukt als een hamer op de tijd
en laat mijn woorden verdwalen
in de sluiers van eenzaamheid
Ik zie steeds veranderingen
zonder dat er iets anders is
steeds de versnelling
waar vertraging is
in het verdwijnen
van mijn ijdelheid
Ergens huilt een kind
het…
Met stille vleugelslag
belaagd door duivels
met onzichtbare hand
Treurden wij samen
boven het uitgestrekte
nu zo lege land
We hielden noordoost aan
zoals onze ouders
en ontelbaar anderen vorig jaar
We kenden de dreiging
waar het einde loerde
en ontweken het gevaar
In de weidsheid
van de horizon
was alleen de blauwe lucht
Niets…