Al onze goede bedoelingen ten spijt
het jonge vogeltje dat wij verloren
wanen in het lage dichte struikgewas,
trachten te vinden, in de vaste overtuiging
het te redden van een zekere verstrengelingsdood,
vertrappen wij onder onze lompe laarzen.
de drenkeling te hulp schietend, duwen we kopje-onder.
we knijpen vlinders fijn, verminken het oog
op de vleugel, onderwijl kreetjes van bewondering
slakend, we stoten kinderen om
in onze blinde ijver lief te hebben.
onze omhelzing is omklemming, onze handen zijn te ruw
en behaard, ons hart te onbehouwen. het slaat te graag.
en zo staan wij ten slotte met in onze armen
een doodgedrukte baby, een engel in scherven.
---------------------
uit: 'Toendra', 2006.
Inzender: wdr, 4 november 2009
Geplaatst in de categorie: liefde