Overwinteren
Over hoe een huisjesslak zijn huisje vindt
Ik ben verkleumd. En op. En zwak
en moe, zo moe van het gebik!
Een zoutvat lost het op, als slak.
De grond kent ook de tijd, tik tik,
vernielt mijn huis, mijn hol, mijn kluit.
Op de aarde voel ik me berooid,
het schuurt en striemt mijn tere huid,
en wachten tot het ooit weer dooit
dat doet me zeer, want keer op keer
vriest het hier en mijn huid is teer.
De tijd tikt tik, tik, tikt de tijd,
ik woel, ik graaf, ik glibber, glijd
mijn hol weer in want niks gedijt.
De kou maakt blauw en niks verblijdt.
Het gras is wit, mijn huid doet pijn,
als behuizing de aarde, wat een last!
Mijn harde schelp is mooi en fijn,
met parelmoer dat glanst, maar vast
zal zij vergaan. Als een lekkende kraan
huil ik. Hoe laat ik haar bestaan?
Geritsel bij mijn voelspriet. Die voelt
dat er gewoeld wordt en ik schiet
mijn schelpje in. Anders voelt
de woeste woeler mijn verdriet,
mijn tere huid. Was ik wel heel?
Mijn schelpje (heel vreemd, dat wel)
blijkt functioneel, een huis! Het kil
getik weerklinkt alleen wat schel.
Vogel voor aap, de slak zegt gaap,
hij maakt een vlies, valt dan in slaap.
De slak is blij, want vogelvrij,
de lente wekt en zo keert steeds het tij.
Geplaatst in de categorie: natuur