Beroepsdeformaties
De spits had voetbalknieën aan z'n benen,
de timmerman een tiental hamertenen.
De slager had een speknek aan z'n hals.
De groenteman had peenhaar, lekker mals.
De militair had - geenszins blij van zin -
als onderofficier een onderkin.
Z'n versvoet was de dichter goed bevallen.
De restaurantchinees had nasiballen.
De wandelaar z'n walkman speelde pop;
z'n loopoor ving de blije klanken op.
De zeeman had aan 't waterhoofd een hekel.
Een zoutarm had de producent van pekel.
Een knipoog was 't, waarmee de kapper keek,
die voor de wipneus van de hoer bezweek.
De priester deed het niet, want die was kuis.
De man hield stand. Hij had een heilig kruis.
Geplaatst in de categorie: lightverse