BEKENTENIS
De dichter, in zijn afgeleefd karkas,
spreekt van de vogel die hij liever was.
Hermetisch is zijn lijf tot vlees vervloeid
in wat achter zijn vel is aangegroeid.
Dicht zich een vogel met alweer een wens:
het klaaglijk tsjilpen: “Was ik maar een mens,
de boom waarin ik zoveel nesten vlecht
is door die zak als kachelhout geslecht”.
Zo denkt de vogel die de dichter is
en zich op zíjn beurt warmt aan dat gemis.
Waaruit hij weeral een nieuw lied kan slepen:
onkansen worden lieflijk aangegrepen.
Geplaatst in de categorie: literatuur