inloggen
voeg je netgedicht toe

Netgedichten

netgedicht (nr. 1.343):

Waken

1
Zij, half beneveld na het feest,
zwierig op glad parket
waar een schoentip een scheen raakt.
Fijne vlechten worden de sluier voor haar iris,
gebroken door de rook.

Dansers liggen in hun overvloed,
een half legioen dat de roes uitblaast
in een lichte slaap, een haastig hart.
Het hoofd rust op de handpalm
terwijl de nuchtere jongen de snaren stemt,

Haar blik verraadt een vraag,
een scheur in een kil pantser.
De kralen in haar uitgesneden blouse hangen te pronken,
hij sist, begeerte die stokt in zijn keel.
Thuis verwent de kat haar,
duwt snorharen tegen het oor,
malse poten vertrappelen haar wang.

2
Hij veert recht
en wil oplossen als schuim,
bruisen in een glas water,
de verdoving voor een kramp die snijdt .
Nu daagt zij hem uit met spotlachjes of
een ladder in een panty.
De naad loopt naar slanke enkels.
Een vrolijk geblaat vanavond.

Daarnet nog dacht hij
Ik zie de honingbij,
hoe ze neerstrijkt op haar lip,
Zweet parelt in een vouw.
De gasten graaien naar hun wapen.
O, een vrolijk kind word ik.
Maar hij heeft oog voor wat niet telt,
een kraan die druppelt in een zinken bekken.
De buitenspelval heeft hij nooit geleerd

De wijn schudt de zintuigen dooreen.
Valse indrukken:
Hij ziet regenbogen in haar wenkbrauwen.
Raten in haar wijkende neusgaten.
In haar blouse raadt hij de tepel
die de man tot dolle kuren drijft.

3
Buiten, het lot van de arme zwerver
grijpt hem ook hier naar de krop.
Straks raakt zijn schedel de straat

Wanneer zullen de zinnen inslapen?
Of zal hij ooit die dame omhelzen,
haar wulpse stappen volgen?
Gerinkel van schakels aan de pols,
voorbij de stilte, een holte in de doofstomme ruis.
Het verlangen fluister dit.
De langste zucht, met lippen die tuiten naar lucht.

Een bloemenkrans ligt op de rafels
van een haastig geknoopt tapijt,
uit een rijk waar de kinderen hurken,
en een hoog cijfer halen voor vlijt.
Maar dit is vermaak voor de schurken,
die hun grappen laten tappen
dit is gejank voor het dove oor,
een woord die in een kapel nagalmt
ontlokt aan de tamme pastoor.

Daar strompelt de dame op naakte zolen
madelieven in het haar gespeld
en ze wenkt en wijst naar de ruit,
naar de verre molen, waar de helden spelen tussen het koren.

Schrijver: Wimper, 18 december 2002


Geplaatst in de categorie: liefde

2.0 met 7 stemmen aantal keer bekeken 652

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)