jolig geblaat
Gisteren was huppelen nog slepen
Het grind knarst onder de zolen.
Nu ontspannen de mondhoeken, voorbij de frons
Gisteren…terwijl de nacht tergend aan brokken viel…
Met verstrengelde handen
glibberig van ijzig zweet
knielde ik
want dat zou de overmoed verdrijven naar een vergeten land.
Want een gif knaagt aan de zege
Die je te vals verwacht.
Oh...
Hoor de klaterende handen in de zaal
Het geblaat van een lam
mengt zich door de murmelende ruis.
Zoals de solist die glundert na de laatste noot
Zo voel ik het bloed bruisen
Lees het geluk op de tanden.
Gisteren was ik een clown zonder publiek
Ik zwierde met witgeknepen vuisten.
De lippen dun, de kaken wijdgesperd.
Gebaren leken weerloos
Vrienden en vreemden meden de pesthaard
Geschokt door de stormvlagen,
Een vloek van onmacht sist in de krop.
Ik kerf met priemogen
Maar een zalvende tong likt het bloed
Schroom verlamt me
wanneer pijn vermaak wordt
door de lens van een gulzige getuige.
Gisteren was ik een bouwvakker
met een blote dij in het vizier.
Ze betrapt me, de laffe kruimeldief
Terwijl ze gniffelen in de praalwijken,
hoeders van de schone schijn:
“Wist je dat een aap grijnst van nijd?”
Geplaatst in de categorie: vrijheid