Conte tragique
De eenhoorn en de wilde zwanen
vervlakken reeds, van wit naar grijs,
verlaten schoonheid mijn gezel
in dit gevang van sneeuw en ijs.
Een toverspiegel vol van tranen
dwarrelt ook in scherven neer
en hertoont mij duizend maal
geschonden schatten van weleer.
Hoe vele trage volle manen
verschenen in betovering
nadat de dag voorbij was
waarover ik nu ween en zing?
Toen schuimden er nog praalvulkanen
purpere liefde in het rond.
Nymphen dansten, streelden vluchtig
kristallen rozen die hij zond.
We schreden zacht, langs kronkellanen
lavendelbloesem, zilvere duiven
sliepen met griffioenen
al dat baltsend zoenen, minnend wuiven.
Een ben ik met de onderdanen
sinds ons hart is losgescheurd.
De boze fee houdt mij geketend,
doch steelt nooit al, dat is gebeurd.
Wat kan ik, dan mij vrij te wanen:
mijn prins komt, op zijn magisch paard.
De draken zal hij sidderend splijten,
mij zegenen met machtig zwaard.
Ons wachten wolkenoceanen
ivoren sterren in het haar
en eeuwigheden samen zweven,
niet lang meer nog; een dag, een jaar...
Geplaatst in de categorie: liefde