HET GROOTJE VAN EEMNES
Er was rouwe op het huis,
Er was rouwe in de kluis,
Toen de Heer ons gebed had verworpen;
Want zo lang als hij leed,
Ging een biddende kreet
Als een offerand op uit de dorpen.
Toen de doodsmare kwam,
Zie, mijn wangen zijn stram,
Maar ik schreide als het kind van mijn kindren!
In der schamelen nood
Gaf hij meer nog dan brood:
Als een vriend had hij troost voor zijn mindren.
O Hoe heugt mij de dag,
Toen mijn bitter geklag
Mij geen uitstel der pacht mocht verwerven!
En ik wenste bij Reyn
Op het kerkhof te zijn,
Zo mijn wezen ook mij konden derven!
Het werd nooit mij verteld
Wie het hem heeft gemeld,
Maar hij kwam eer de schemering daalde;
En ’t mag stervend zijn geest
Nog ten troost zijn geweest,
Dat hij ’t zo voor de weduw betaalde.
Want voor arm en voor rijk
Is het doodsbed gelijk:
Aller laatste is een bede om ontferming.
Hij werd zeker verhoord!
Was hij steeds, naar Gods woord,
De verdrukte geen schild ter bescherming?
Ik ben de enige niet!
Neen, zo ver in ’t verschiet
Uit de schouwen daar rookwolkjes rijzen,
En ge sikkels in ’t graan
Door de Eemnessers ziet slaan,
Blijven dankbare harten hem prijzen.
Lief en leed in het Gooi
Schrijver: E.J. PotgieterInzender: JM, 24 juni 2006
Geplaatst in de categorie: bedankt