inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1649 - 1712

poëzie (nr. 4.699):

De ziele betracht de nabijheid Gods

Ik meende ook: de Godheid woonde verre,
In ene troon, hoog boven maan en sterre,
En hefte menigmaal mijn oog
Met diep verzuchten naar omhoog.

Maar toen Gij U beliefde te openbaren,
Toen zag ik niets van boven nedervaren,
Maar in de grond van mijn gemoed,
Daar werd het liefelijk en zoet.

Daar kwaamt Gij uit de diepten uitwaarts dringen
En als een bron mijn dorstig hart bespringen,
Zodat ik U, O God, bevond
Te zijn de grond van mijne grond.

Dies ben ik blij, dat Gij, mijn hoogbeminde,
Mij nader zijt dan al mijn naaste vrinden!
Was nu alle ongelijkheid voort
En ‘t harte rein gelijk het hoort,

Geen hoogte noch geen diepte zou ons scheiden:
Ik smolt in God, mijn Lief: wij werden beiden
Eén geest, één hemels vlees en bloed,
De wezenheid van Gods gemoed.

Dat moet geschiên! Och help, getrouwe Here,
Dat wij ons gans in Uwe wille keren!

Schrijver: Jan Luyken
Inzender: Redactie, 1 september 2022


Geplaatst in de categorie: religie

4.0 met 19 stemmen aantal keer bekeken 3.157

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)