inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1819 - 1889

poëzie (nr. 4.203):

Een aardig ventje.

Daar ging eens een ventje al over de straat,
En hij droeg op zijn borst een ruiker.
Hij had er een hoedje van chocolaad,
En zijn haar was gespoten suiker.
En zijn wangen die waren van appelmoes,
Zijn lippen morellen, zijn neus een soes,
Elke tand een pepermuntje,
Zijn ogen sucaden, in ijs gevat.
O! wat een aardig ventje was dat,
O! wat een aardig ventje.

Wel kinderen! was 't niet de pijne waard,
Dat ventje eens op te gaan zoeken?
Zijn hals was een abrikozentaart,
Zijn armen twee deventerkoeken.
En halletjes waren zijn handjes zo fraai,
En hij liep op twee benen van taai taai.
Voorzeker ik wed om een centje,
Je mocht er om lopen door dorp of stad,
Nooit zag je zo’n aardig ventje als dat,
Nooit zag je zo’n aardig ventje.

Hij wandelde voort op zijn dooie gemak,
Al met bijzondere gratie:
Hij droeg een rokje van wafelgebak,
Met knopen van speculatie.
Zijn schoenen die waren van witte drop,
En er blonken zwarte knoopjes op,
En elke knoop was een krentje.
'k Wou, ik zijn adres maar geweten had,
Want nooit zag ik aardiger ventje dan dat,
Neen, nooit zag ik aardiger ventje.

Het nachtegaaltje (1851)

Schrijver: J.J.L. ten Kate
Inzender: Redactie, 17 maart 2021


Geplaatst in de categorie: kinderen

2.0 met 12 stemmen aantal keer bekeken 1.821

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)