inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1878- 1929

poëzie (nr. 3.907):

De moeder en de zoon

DE MOEDER

Ik draag u aan mijn hart, al ben ik járen-zwaar.
Voelt ge mijn adem als een vlamke op uw haar?...

DE ZOON

Ach, zwijg: ge zijt een vróuw langs lege levens-straten...

DE MOEDER

Hoe, heb ik niet mijn zoen op uw gelaat gelaten?

DE ZOON

Uw zoen is op mijn mond gelijk mijn tranen: zóut...

DE MOEDER

Mijn zoon, mijn zóon; ik ben voor u als duister goud...
Zíet ge mij niet, om u zo troostloos-droef te wanen?

DE ZOON

Mijn moeder, 'k zie u vréemd in 't licht van mijne tranen...

DE MOEDER

Bemínt ge mij dan niet, mijn kind?.. Zie hoe ge leeft
in iedre trage traan die in mijne ogen beeft.
Ziet ge niet heel uw leve' in mijn grijze ogen leven?

DE ZOON

Neen, arme moeder...

DE MOEDER

Noch uw wonder-dolste daên
die vrédig als een herfst over mijn lippen gaan,
mijn zóon?

DE ZOON

Ik heb mijn wil een hárder beeld gegeven;
een ándre vrouwe leeft voor mijne onsterflijkheid...
Des ben ik droef, o vrouw die mijne moeder zijt.
Kán ik nog de' uwe zijn?

DE MOEDER

Helaas, de schone dagen
om uwe liefde en vreugde in deemoed stil gedragen;...
- en thans, in úwe aanwezigheid, zo gans alléen...
Ziet ge niet dat ik ween?

DE ZOON

...Ziet ge niet dat ik ween?

Het Vaderhuis (1896 - 1903)

Schrijver: Karel van de Woestijne
Inzender: Redactie, 2 juni 2020


Geplaatst in de categorie: familie

3.0 met 7 stemmen aantal keer bekeken 3.107

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)