inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1808-1858

poëzie (nr. 1.071):

De terugkomst van de zomer

Zo is het warme weer in ’t eind teruggekeerd
En ziet men lieden, wier gezondheid was bezeerd
Door kou, zich in de gloed der zonnestralen koestren,
Niet langer in hun huis geklemd als Texelse oestren.
De zomer nadert en de Winter schuurt zijn piek;
’t Was tijd waarachtig; want hij maakt het mensdom ziek.
Nu kan men in zijn hemd of zomerbroek weer lopen
En aan zijn crediteur zijn duffels buis verkopen:
Nu mag de mens weer met zijn hond uit zwemmen gaan,
Of zich verdrinken, zo zij ’t zwemmen niet verstaan.
Nu ziet men ’t vlooienvolk weer blij zijn huwlijk vieren
En ’t mensdom plagen met hun angels, vreesbre dieren,
Zich nestlend in ons haar of tussen hals en kraag
Of in de kniebocht of in ’t kuiltje van de maag
En iemand stekend, dat hij tureluurs en gek wordt,
Zijn lichaam zwelt en rood als vers geschilderd spek wordt;
Waarop hij ’t springend vee met duim en vinger knipt,
Tenzij ’t gezegde vee hem juist bij tijds ontslipt.-

Nu hoort men dikwijls: ”Kom! ’t Heeft eindelijk uitgeregend,
Ik heb geen paraplu te dragen: dat ’s gezegend.”
Zo spreekt men en gaat uit in ’t zonnig middaguur
Doch komt weer thuis, doorweekt gelijk een kinderluur.
Nu ziet men doorgaans twee uit wand’len gaande minnen
Elk met een telg bezeuld, al ’t mogelijke verzinnen
Met dot of rinkelbel, om ’t schreeuwend min-verdriet
De mond te stoppen in de warmte: ’t baat haar niet;
Hoe meer ze tobben met die ongespeende leeuwen,
Hoe meer heur zooggebroed de buurt bijeen zal schreeuwen.
Nu legt men ’s avonds vaak ’t flanellen borstkleed af
En staat verwonderd, dat men ’s morgens ligt in ’t graf,
Ja, menig Vader gaat uit wand’len met zijn kind’ren,
Die op zijn tenen staan, zijn eksterogen hind’ren,
De panden scheuren van zijn stofjas, en, als dol,
Zijn vest bezoedlen met hun vuile krullebol.
Doch d’oorsprong van hun zijn blijft in zijn lot gelaten,
Zijn ’t niet zijn kinderen, zijn na- of achterzaten?
Is ’t niet zijn eigen bloed, dat op hun wangen bloost?
En is hun moeder niet de moeder van zijn kroost?
“Een kinderloze alleen heeft recht, zich soms te belgen,
Als op een wand’ling hij geplaagd wordt van zijn telgen.”
Zo spreekt de vader-filosoof, daar de oudste zoon
Inmiddels mis’lijk wordt, aan ’t roken niet gewoon,
En ’t jonge broederpaar, bij ’t vogelnest-verstoren,
Op ’t minst twee derde van zijn broeken heeft verloren. -

Zo brengt de zomerdag genietingen ons aan,
Waardoor het menslijk hart op ’t zoetst wordt aangedaan.

-------------------------------------------
kinderluur: kinderluier

Schrijver: Gerrit van de Linde
Inzender: adm, 22 juni 2007


Geplaatst in de categorie: jaargetijden

4.0 met 6 stemmen aantal keer bekeken 1.482

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)