De nacht
Dit is de nacht - -
Nog hunkeren in volgehouden wacht
de vrouwen bij het lantarenlicht,
dat, krankend op het hongerbleek gezicht
haar aanprijst als de winkelwaar,
de late, doelverloren wandelaar,
die ’t lonken van de vreugdeloze lach,
in ’t uur van leeg geworden dag
verstaat.
Aan beide kanten van de nu te brede straat,
een muur van blinde eentonigheid
waarachter ongekende woning leit,
met mensen, in de slaap geborgen,
totdat de morgen
hen wekt met schemervale zorgen,
die doemen tot een nieuwe strijd.
Nu is het uur van zaken doen
voor haar, die schuifelt langs de muur
in hoop, dat prooi zal naken,
en na een zoen,
die gratis wordt gekust,
verdoving van de lust
zal zoeken bij de walmende petrool,
bij hare droeve staat van afgehuurd idool.
Haar vormen gingen, ’t maagdelijk mooi,
de bruidschat van weleer,
en wat haar bleef, het is niet meer
dan toegedachte fooi.
Zij noemt zich Carmen,
omdat de armen,
die zelf te leeg in ’t leven hangen,
voor zich een naam verlangen
vol van gelezen dromen,
die van haar eigen leven schijnen afgenomen.
Haar vader was een man…
de moeder had haar schone ogen,
zij weet niet, of het is gelogen,
wat zij van bei verhalen kan.
Haar ogen deden nimmer kwaad;
zij gaat
en doet haar plicht;
het leven heeft het aldus ingericht
dat zij – als ’t avondt – in de straat moet dalen
om daar het geld voor kamer en wat brood te halen, -
een kamer en wat brood;
zij wil niet dood,
en in dees buurt is zij bekend
en aan de straat en elk huis gewend.
Nu is ’t nacht - -
zij wacht, het hoofd gebogen
de komst, die lichten doet de ogen
met vreemde, helle gloed…
omdat zij weet, dat zij verleiden moet.
Dit is de nacht.
Parijsche verzen
Schrijver: Dop BlesInzender: Redactie, 10 augustus 2019
Geplaatst in de categorie: idool