inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1755 - 1812

poëzie (nr. 1.058):

Het dorpje.

Hoe vreedzaam ligt dat dorpje
Daar aan de voet des heuvels,
Met al zijn boerderijen,
Zijn kleine lage hutten.
En bruine rieten daken,
Met groen bemoste vakken,
Zijn peer- en appelboomgaards,
Zijn brede lindenbomen,
Die wandelpad en hutten
Omschaduwen en koelen!

Hoe sterkend is die aanblik
Der rijk bebouwde landen,
Met welig golvend koren,
Met tarwe, garst en boekweit,
Met haver, vlas en rogge,
Der groene vette weiden,
Vol grazend vee, door wilgen
Omzoomd, waar langs de Rijnstroom,
Met schone bochten slingert!

En hoe bevallig needrig
Rijst uit die kerkhoflinden,
De spits des kleine torens!
Wat ligt gij, dorpje! schoon.
En deze rijke landhoef!
Hoe toovrend, hoe bevallig
Ligt ze op des heuvels helling
In 't luw der rijzige olmen!

Hoe vreedzaam staat die woning!
Haar rook stijgt ook zo rustig
En golft van 't lage dakje
Zo zichtbaar langs die bomen.
Hoe mild staan hier die schuren,
Die schaap- en runderstallen,
Die hooi- en korenbergen!
De ganse werf aêmt leven.

Hier blinken zuivre vaten,
Hier woelen nijvre mensen
En huiselijke dieren
Zo bezig door elkander.
Hier graaft en pikt het pluimvee,
Kalkoenen, ganzen, hoenders,
De moeders met haar kiekens;
Zij klokken, roepen, piepen,
Zij schreeuwen, kraaien, kaaklen;
Daar knort een bruine zeuge;
Een troepje blanke biggen
Loopt hupplend haar op zijde:
Zij knorren zachtjes mee.

Zie hier, op 't oude strodak,
Die duifjes dan eens kussen,
Dan weer elkaar ontvlieden,
Nu zachtjes komen zweven,
Dan, wild en wiekenklappend,
Met ganse vluchten snellen
Naar gindse boerse til.
Met volgeladen kropjes
Vliegt hier en ginds een zwaluw
Naar 't kunstig kleien nestje,
Dat zij met gul vertrouwen
In dak en schuren hangen:
Hun vrolijk kunstloos zingen
Vergroot de lieve eenvoud
Van 't landelijk toneel.

Wat aantal honigkorven
Staat daar ter zij der woning,
Als zo veel stille hutten
Van nijverheid en vrede!
Zie hoe die schrandre diertjes
Op elke veldbloem rusten,
Daar was en honig puren,
En naar hun korven dragen.
Ik zie hun blijde arbeid;
Ik hoor hun wiekjes gonzen,
En zweven als met hun mee.

Men hoort van ver die stemmen
Van herders en van schapen,
t Geblaat der jonge lammren,
't Geklink der hamelbellen,
Het blaffen van de keeshond:
Die mengling van geluiden,
Die landlijke tonelen,
Zo vreedzaam, zo eenstemmig,
Zo kunsteloos eenvoudig,
Vol bezig, werkzaam leven
En kalme rusteloosheid,
alle harten,
Die gij, natuur! eens stemde
Op uwe eigen toon.

Wel hem, die zijne dagen
Bij zulke landtonelen
Al zachtkens voort ziet rollen!
Die niet gekweld door driften
Naar rijkdom, eer of aanzien,
Door weelde niet bedorven,
Naar zijn bestemming werkzaam,
Bedacht op hoger aanzijn,
De morgen ziet verrijzen,
En telken reis, als de avond
Zijn schaduw aan doet groeien,
Met vreugde en rust kan denken
Aan 's levens avondstond!

Wie zou bij zulk een zegen
Naar meer bezitting haken?
Geen prachtig rijzend lustslot,
Met al 't genot, dat weelde
En rijkdom daar kan scheppen,
Geen Engelse plantsoenen,
Noch Gothse woongebouwen,
Noch kunstige ruïnes;
Ook geen Chinese tempels,
Geen net geboogde brugjes,
Geen sombre hermitages,
Geen onderaardse grotten,
Ontgloeien mijn begeerte:
Al wat de kunst zo karig,
Zo vol van kleine zorgen,
Zo luimig, zo afhanklijk
Van modes en van mensen,
Zijn Schepper doet genieten;
Verdient mijn wensen niet.

Maar uwe schone rijkdom,
Uw rustig zacht genoegen,
Natuur! zo gans eenvoudig
En kostloos te genieten,
ô! Dat is aards geluk!

Schrijver: Elisabeth Maria Post
Inzender: Redactie, 24 juni 2007


Geplaatst in de categorie: natuur

3.8 met 9 stemmen aantal keer bekeken 1.622

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)