inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1835-1894

poëzie (nr. 18):

DE FRIESCHE POËET VI

VI

"Vergeef mij," huivert de dichter,
"'t Is onbescheiden misschien,
Maar mag ik ook vragen, wat dame
de eer heb vóór mij te zien?" -

En de schoone glimlacht: "Wel zeker!
- maar eet ondertusschen voort, -
Ik ben dat weeuwtje van Staavren,
Daar ge mooglijk wel van hebt gehoord;

Die een lading Dantziger tarwe
Aan stuurboord in zee werpen liet ....
Maar, man, waar wordt ge zoo bleek van?
Dat hindert u, hoop ik, toch niet?"

"Dat geval met die Dantziger tarwe,
Mevrouw, is te lang geleên,
Om mij nu nog te kunnen hindren,
Al was het dan ook — gemeen.

Maar wat mij van lust om te eten
En om u te kussen berooft,
Is, dat gij, geboren Friezinne,
Geen oorijzer draagt om uw hoofd.

Maar wat mij zóó vreeslijk ergert,
Dat de wang er mij van verbleekt
Is, dat ook het weeuwtje van Staavren
Gebroken-Hollandsch spreekt.

Verbasterd is mijn Friesland
Tot op de bodem der zee.
Ik heb genoeg van het leven.
Drink zelf uw flesch Pommies."

Zoo galmt de rampzalige dichter
En vliegt de voordeur uit.
Nog een korte strijd, — en de haaien
Verdelen hun zangrigen buit.

Snikken en Grimlachjes (1867)(1852)

Schrijver: Piet Paaltjens
Inzender: J.S., 6 november 2001


Geplaatst in de categorie: literatuur

3.0 met 14 stemmen aantal keer bekeken 2.314

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)