inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1811 - 1879

poëzie (nr. 1.151):

Grietjes Verzuchting

Ik weet niet — maar sinds ruime tijd
Hoef ’k moeders roep noch tik,
En wie is ’t eerst van allen op —
Het eerst van allen?… Ik!
Dan hang ik water over ’t vuur
En loop wat af en an,
En ’k weet precies hoe laat het is —
Zie ’k LOUW de timmerman.

Kwartier voor zessen, strijk en zet,
Stapt LOUW, wat weer het zij,
Met zijn gereedschap in zijn mand
De deur van ’t huis voorbij.
Die LOUW is toch een flinke knaap!
Wat schijnt hij kloek en sterk!
Zijn baas — al is hij jongste gast —
Geeft hem de keur van ’t werk.

LOUW spaart geen schuier voor zijn buis
Of water voor ’t gezicht;
Zijn haar is altijd glad gekamd,
Zijn schootsvel net en dicht;
Zijn hamer, beitel, schaaf en zaag,
Die hij met werken won,
’k Geloof dat hij ze in orde houdt —
Ze blinken in de zon.

De meeste klanten van zijn baas
Zijn wat gesteld op LOUW!
Hij is geen dagdief voor het volk
En toch zijn meester trouw.
O gunst, hij kan zo vrolijk zijn!
Hij ’s vriendlijk en gedwee;
Maar waar de twist het vuurtje stookt
Daar doet hij nimmer mee.

En biedt men LOUW een glaasje bier
Of soms een borrel aan,
Dan neemt hij wel het glaasje bier
Maar laat de borrel staan;
Want LOUW zegt — en ik zeg het ook —
Dat voor de ambachtsman
De kracht niet in jenever zit,
Bij ’t geen hij wil of kan.

En zondags moest je hem eens zien —
Dien LOUW de timmerman,
Dan heeft hij wat een fijne jas
Een vest met strepen an;
Dan draagt hij ook een waterproef!…
O, zie je zondags LOUW,
Geen burgermeisje van fatsoen
Dat hem versmaden zou.

Komt hij voorbij en… sta ’k voor ’t raam,
Dat licht gebeuren kan —
’k Doe dan maar of ik hem niet zie,
Die LOUW de timmerman;
’k Beken: het is wel niet beleefd…
Neen meer: het is zelfs dom;
Maar LOUW zegt ewel goeiendag
En… ziet wel zesmaal om.

Ik zou wel graag beleefder zijn…
Maar die verwenste kleur!…
’t Is of ik door de grond verzink
Als ik hem maar bespeur;
Die kleur… maar kom, wat praat ik toch!
Mocht LOUW mij eens verstaan —
Hij zou wel denken dat ik hem…
O, foei! daar ’s niets van aan,

Ik prijs hem maar als timmerman…
Wat zit ik in de klem
Als NEEL van d’ overkant, die feeks,
Mij somtijds plaagt met hem!
Maar wacht… ’k weet ook wel wat van haar…
Die JAN-buur… ’k ben niet blind!…
Maar ’k moet toch zeggen, dat ik LOUW
Wel tienmaal knapper vind.

Mij dunkt, eens zie ik LOUW nog baas,
Veel klanten in ’t verschiet;
Maar daar hoort altoos duimkruid toe,
En ’k hoor, dat heeft hij niet.
Nu, dat’s geen schande, goed en gaaf
Geldt meer dan rijk en slecht;
En zo je als meester krukken moet,
Dan is ’t maar beter knecht.

Mijn erfenis van petemoei,
Die vaststaat te Amsterdam…
Dan ’t geen er in de spaarbank staat…
De bruidsgift van oom BRAM…
Laat zien, dat maakt toch bij elkaar…
Maar kom! waar dwaal ik heen?
’k Wou voor geen duizend gulden dat…
Ei wat! ik ben alleen.

Wat zou ik zeggen als hij kwam?…
Geen „ja!” dat past me niet!
’k Geloof dat ik de hele zaak
Aan moeder overliet;
Maar als die haar verlof eens gaf
En hij me vroeg — wat dán!
Ach!… ’k droom misschien van nacht alweer
Van LOUW de timmerman.

Schrijver: W.J. van Zeggelen
Inzender: Redactie, 23 december 2007


Geplaatst in de categorie: eenzaamheid

3.0 met 11 stemmen aantal keer bekeken 2.325

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)