't Laatste
Aan de onbekende lezer
Hoe zoet is 't om te peinzen dat,
terwijl ik rust misschien,
Een ander, ver van hier, mij on-
bekend en nooit gezien,
U lezen kan mijn dichten, mijn
geliefde, en niet en weet
Van al de droeve fouten van
uw vader de poëet!
Hoe blij en is 't gedacht niet, als
ik neerzitte ende peis,
U volgend waar gij loopt op uw
gezwinde wereldreis,
Dat, zondig en ellendig als
ik ben, geliefde kroost,
Uw stem, waarin geen zonde zit,
Misschien een ander troost;
Uw stemme kan verblijden schoon,
hij droef zij die u miek,
Uw stemme kan genezen, zij
uw dichter nog zo ziek,
Uw stem misschien doet bidden, wijl
ik zucht en, biddens moe,
Versteend zitte en mijn herte noch
mijn ogen open doe!
O Dichten, die 'k gedregen, die 'k
gebaard heb in de pijn
Des dichtens, en gevoesterd aan
dit arem herte mijn,
Mijn dichten, die 'k zo dikwijls her-
kastijd heb, her-gekleed,
Bedauwend met mijn tranen en
besproeiend met mijn zweet,
o Spreek voor mij, mijn dichten, als
God eens mij reden vraagt,
Is 't zake dat gij, krankgeboor-
nen, 't arme leven draagt
Tot verder dan mijn grafstede, en
niet sterft aleer ik sterf:
O weze 't dan om u niet dat
ik daár het 'Leven' derf!
------------------------------------
peis: peins
miek: verleden tijd van maken
gevoesterd: opgevoed, gekweekt
krankgeboornen: ziekgeboren
Gedichten, gezangen en gebeden (1862)
Schrijver: Guido GezelleInzender: adm, 16 maart 2019
Geplaatst in de categorie: taal