inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1830-1899

poëzie (nr. 3.462):

EEUWELINGEN

Gedaagde, bodemvaste bosgenoten,
bomen, die ‘k, wel vijftig jaren lang,
boom wete; en zo hoge als nu geschoten,
gezien hebbe, op zo menig wandelgang;
wat ben ik, arme miere, u bijgeleken,
die sta en u aanschouwe, o hoge bomenreken!

Mijn handen, uitgestrekt, en konnen, eiken,
beuken, op wel twee drie vamen naar,
vamende u om ‘t lijf, malkaar bereiken,
noch meten uwe stam, die, machtig zwaar,
die machtig diepe staat, de grond beneden,
in de onuitroeibaarheid van uwe wortelsteden.

Gij grijpt mij, grote bomen, vast; en ‘k voele
vreze mij het hert des herten slaan,
hore ik, al met eens, omhoge, ‘t koele
gedaver van de winden dóór u gaan!...
Gij spreekt dan tegen hen zo'n zware sprake,
dat, angstig en ontsteld ik worde, en koud gerake!


9/2/1897

Rijmsnoer (VI Zomermaand)

Schrijver: Guido Gezelle
Inzender: Redactie, 17 juni 2018


Geplaatst in de categorie: planten

3.0 met 8 stemmen aantal keer bekeken 3.160

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)