inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1859 - 1941

poëzie (nr. 1.205):

Bertha's Brief

Door ‘t loof der linden gloort de zomerzon
Omgonsd van bijen wuift de blonde bloesem
Zijn frisse geur de blauwe hemel toe.
Doch wie daar lette op licht en lommerspel
‘t Is niet de kleine, die daar zit en peinst;
Bleekwangig kind met ogen roodgeweend
Met handen roerloos rustend in de schoot
Ze is doof en blind voor wat haar weelde biedt
Bertha is alleen - haar enig zusje is dood!

Hoe? Ziet ge ‘t niet, getrouwe lindeboom
Die over ‘t meisje uw zeeg’nende armen uitbreidt,
Dat een ontbreekt aan ‘t vrolijk kinderpaar
Zo kort geleên nog dart’lend aan uw voet,
Dat Elsa weg en Bertha’s kleedje zwart is?
Bertha is alleen – haar enig zusje is dood….

Wel volgde Black, de trouwe speelgenoot
Der beide kinderen, ‘t meiske naar de tuin
En trok haar zacht bij ‘t nieuwe rouwgewaad
En zag haar lang met vragende ogen aan.
Toen had zij ‘t lokkig hoofdje droef geschud
En dof gestameld door haar snikken heen
“Och Black, ze is dood… ik kan niet spelen – ga!”

Dan, hoe de hond zijn best tot troosten deed,
De zwarte kop liefkozend aan haar wang lei,
Haar handje streelde met zijn brede tong,
De zachte blik vol deernis tot haar ophief,
‘t Bleek alles vruchtloos – “Geef mij Elsa weer!”
Bad Bertha’s blik en Black was heengegaan
Deemoedig stil, als een die lijden ziet,
Niet troosten kan en voelt dat hij te veel is...

Doch niet alleen blijft Bertha met haar smart
Daar ruisen vleug’len tussen ‘t lindelover
En op haar schouder laat een duif zich neer –
Snel wendt zij ‘t hoofdje om naar de blanke vogel
En noemt zijn naam en streelt zijn vleugeldons
Dan... breekt een glimlach door de wolken heen
Die ‘t lief gelaat omneev’len? - Blinkt een straal
Der zomerzon in ‘t blauw der peinzende ogen?

“Sneeuwitje! – Zeg ge vliegt zo ver, zo hoog!
Vast hebt ge vaak de hemel reeds bezocht;
Ik meen Gods hemel, waar wie dood is leeft.
U toch laat de engel, die de poort bewaakt
Wanneer ‘t u lust, vrij vliegen, in en uit niet waar?
Ja, Moeder heeft ons vaak verteld
Toen Else en ik nog leerden aan haar schoot
Dat eens een duif aan Noach, na de zondvloed,
‘t Olijventwijgje en hoop en vrede bracht.
En heeft de Heer om deze blijde boodschap
De mens te brengen, dat Gods toorn verzoend was,
Een duif gekozen - licht dan mag Sneeuwitje
Mijn bode, ook tussen aarde en hemel zijn! “ –
En blozend blij, met sneller ademhaling
Knielt zij voor ‘t bankje in ‘t knerpend kiezelzand
En krabbelt vol een kreuk’lig blad papier…

Nog duurt een wijl het schrijven van die brief
Al rept ze ook vlug de sidderende vingers,
Dan vouwt ze in vieren ‘t zwart beschreven blaadje
En roept de duif met vriendelijk handgeklap:
“Daar, breng die brief aan Elsa en wacht op antwoord!”
Al sprekend schudt de kleine ‘t goudblond haar
En rukt daar fluks ‘t zwarte lintje uit los
Waarmee zij ‘t briefje aan ‘s duifjes halsje hecht,
En kust nog eens zijn vleugels, innig teer...
En pijlsnel vliegt de blankgewiekte bode
Uit Bertha’s hand het blauwe luchtruim in.
Hóóg zweeft de duif - gevleugeld stipje –
Dra onzichtbaar - Láng nog op dezelfde plek
Blijft Bertha staan en tuurt zich d’ogen blind...

Doch in haar kamer, bij ‘t half open venster
Zit bleek en stil, strak starend voor zich heen
Zij, wie de dood haar kindje uit d’armen stal.
Nog heeft geen traan sinds d’engel de ogen sloot
Der diepgetroffene enge borst verruimd
Zij zat dat roerloos als een marmerbeeld
En zuchtte niet en sprak geen enkel woord –


Reeds lang geleên was de aangebeden man,
Haar goede gids in ‘t eenzaam graf gedaald;
Dat zij terwille van het kinderpaar
Hun beider vreugd’ en hoop, niet delen mocht
En thans van ‘t bloedend tweetal, tripp’lend
Aan haar zij en ‘t huis vervullend met gezang
En juub’lend spel en dubbele zilverlach,
Was een de trouwe moederschoot ontgleden
Van moeders schoot gedaald in vaders graf. . .

Bedenkelijk had bij zoveel zwijgend wee
De goede dokter ‘t grijze hoofd geschud
En Bertha zacht getild op moeders schoot.
Dan hoe de kleine de armen om haar hals
Tezamen vlocht en ‘t marmerkil gelaat -
Geen woord - geen kus had moeder meer
Voor ‘t eenzaam enig kind...

Nog hedenmorgen had zijn brede hand
De goede dokter ‘t meisje op ‘t hoofd gelegd,
Bij ‘t bevend handje vriendelijk haar gevat:
“Kom Berthalief, sta gij mij trouw ter zij!
Ga mee naar moeder, praat en streel en kus
En roep haar wakker uit die droeve droom!
Licht ware uw blik de beste medicijn...”

Gedwee en stil was Bertha meegegaan,
Had moeders hand, die roerloos nederhing,
Aan ‘t kussend mondje vurig vastgedrukt
En diep ontroerd besproeid met traan bij traan
“Och lieve moeder, ik ben ‘t, Bertha, uw kind!
O zie mij aan en spreek toch eens tot mij!” –
Maar ijskoud klonk van moeders bleke lippen
Het kort bevel: “Ga spelen in de tuin!” -

Doch stil! Wat wil dat ruisend wiekgeklep?
Wat wil dat klagend, smekend duifgekoer?
Door ‘t open venster vliegt Sneeuwitje en vouwt
Op ‘t rouwgewaad van haar, die eenzaam treurt
Om ‘t lieve kindje en niet getroost wil zijn,
Wijl d’engel vlood, - de blanke vleugels saam.
Werktuiglijk licht de lome hand zij op
Verjagend wat haar stoort – en ijlings vliegt
Sneeuwitje weg - doch op haar schoot
Wat wil dat briefje zeggen - ‘t vleugeldons ontgleden
Dat Bertha’s bode aan Elsa’s moeder bracht?

‘Aan Elsa’ leest in bolrond kinderschrift
Haar starend oog op ‘t saamgevouwen blad.
Traag doet zij ‘t open, strijkt met vlakke hand
De plooien glad van ‘t half verkreukt papier
En leest: -
- Och Elsa kom toch even thuis!
‘t Is hier zo treurig! Moeder zit alleen
En spreekt geen woord en houdt niet meer van mij.
Toe zoete zusje, vraag Onze Lieve Heer
Of Hij u niet kan missen voor één dag.
Ge weet de weg en vleugels hebt ge ook,
Die als de wind u dragen waar ge wilt.
Ja vraag dat Else, weigeren kan Hij niet
Als gij vertelt, hoe moeder nog zoveel
U heeft te zeggen en verkwijnt van smart.
Kom gij haar troosten! Ik, och Else, ik kan het niet.
Tot weerziens zusje, ik reken vast op u!
Uw Bertha
Geef Sneeuwitje uw antwoord mee. -

Hoe Bertha’s briefje beeft in moeders hand!
Een lange trilling loopt door al haar leden,
De gloed des levens tintelt in haar oog
En met een kreet verbergt ze in beide handen
‘t Gelaat en reddend stroomt de tranenvloed...
Lang weent zij, dan zet wijd zij het venster open
“Mijn kind! Mijn Bertha!” teder klink haar stem
En juichend snelt met losgewoelde lokken
En open armen het kind de kamer in
Aan moeders hart en door haar tranen heen
Lacht moeders blik haar enig schatje toe:
“Gezegend kind! Sneeuwitje bracht mij uw brief,
Ach Elsa komt op aarde nimmer weer,
Weest gij mijn troost en heb mij lief. . . .voor twee!

Schrijver: Helene Swarth
Inzender: Friedy Kamp, 19 augustus 2008


Geplaatst in de categorie: overlijden

3.0 met 7 stemmen aantal keer bekeken 1.327

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)