Gedachten
Hoe onstandvastig is 't heelal,
Met al het gene dat daar in is?
Steeds draait 't geluk en 't ongeval,
Vermits geen staat zo in 't begin is,
Gelijk ze in 't einde wezen zal.
Verlossing volgt na zwaar ellend,
Mits 't luk het onluk moet verdrijven,
Gelijk de smaad de vreugde schendt,
Dus kan geen staat in 't eerste blijven,
Gelijk zij wezen zal in 't end.
De liefde volgt somtijds de baat,
De haat wordt ook uit min geboren;
Het goed komt dikwijls uit het kwaad,
Men vindt hetgeen eertijds was verloren,
Dus blijft er niets in zijne staat.
Zo los is 't kwaad, zo los is 't goed,
Wie kan des iets standvastig hopen?
De wereld is maar ebbe en vloed;
Niets blijft bestendig voor 't verlopen,
Wijl alle ding veranderen moet.
Niets is er vol verzekerdheid;
Niets is volstandiger bevonden,
Dan zelve d'onvolstandigheid,
Mits alles steunt op losse gronden,
In 't eind, is alles ijdelheid.
Des is de mens berispens waard,
Die wanhoopt in zijn ongelukken;
Want geen ramp is van zulke aard,
Dat ze iemand eeuwig kan verdrukken,
Mits niets bestendig blijft op aard.
Ook doolt de lukkige niet min,
Die, pochende op zijn gouden schijven,
Zich steeds niet beeldt dan voorspoed in;
Mits dat geen staat in 't end kan blijven,
Als zij geweest is in 't begin.
Geen groter gelukzaligheid
Kan iemand des op aarde vinden,
Dan in verdriet; en vrolijkheid
Zich altijd aan Gods wil te binden,
En dus leeft men in zekerheid.
Thalia of de geurige zanggodin (1665)
Schrijver: Wilhelm G. van FocquenbrochInzender: Redactie, 22 augustus 2019
Geplaatst in de categorie: filosofie