inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1902 - 1943

poëzie (nr. 3.491):

De drie vluchtelingen

Het eerst zag ik de vrouw, dat ligt
nu eenmaal in mijn aard.
Hoe gerimpeld was haar gezicht
(een berglandschap in kaart).
Door welk hels en aards gericht
werd haar geen leed bespaard?

Onder de doek rond het gelaat
sliertten wat haren grauw;
zij stond daar als ene die staat
-een doodvermoeide vrouw –
op de hoek van een voorstadsstraat
in sneeuw en winterkou.

Zij keek niet om naar de man,
een pak in de ene hand.
Ik dacht: dit is haar zoon. En dàn:
zij zijn zeker hier gestrand
en zij weten niet wat er van
hen worden moet in mijn land.

In de ene hand het pakket
gewikkeld in vaal papier;
ter rechter met rode baret
een mager meisje, wier
verwilderde ogen ontzet
vroegen: wat doe ik hier?

Het leek of de man wat zei aan
de vrouw, die voor hen liep.
Misschien: wij moeten verder gaan…
En zij, in dromen diep,
hoorde nauw zijn schuchter vermaan
en ging alsof zij sliep.

Ik volgde hen over ’t perron
- de vrouw, de man, het kind –
de trap af en uit het station…
Waar Amsterdam begint
scheen over het water de zon
en woei een voorjaarswind.

De man lei het pak op de grond
en knipperde in het licht;
de vrouw , die zichzelve hervond,
knoopte het jasje dicht
van het kind; ik die bij hen stond
liep door met dit gedicht.

Verzamelde gedichten 1922-1943

Schrijver: Jan Campert
Inzender: adm, 6 januari 2019


Geplaatst in de categorie: oorlog

3.0 met 51 stemmen aantal keer bekeken 8.399

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)