Winterlied van een landjongeling
Hoe sneeuwt, mijn geliefde! de vlokkige wol,
Zo blank als uw boezem, de dalvelden vol!
Het noorden ombuldert ons hutje op 't norst,
En hek en geboomte is met rijp overkorst.
't Is winter! het ijs nam de beek in bezit;
De daken der landlijke stulpen zijn wit,
En grauw en eerwaardig, met zilveren top,
Rijst ginter de staatlijke kerktoren op.
't Is winter, mijn liefje! stook 't kamertje warm;
Zet u bij de kachel, en neem me in uw arm!
Want koost men en strookt men, gelijk in de lent',
Dan tovert de liefde de winter ten end.
En draait gij met vingren, zo zuiver als was,
U zijdenen draden van 't zilveren vlas,
Dan schud ik, al stoeiend, u 't kaf van uw schort;
Dan maak ik door sprookjes de nachten u kort.
't Is winter, mijn liefje! waart gij reeds mijn vrouw!
Of ik u ook kussen en troetelen zou!
'k Nam dan u, mijn tedergeliefde! in de arm,
En lachte om de winter — want liefde maakt warm.
Inzender: Redactie, 28 november 2009
Geplaatst in de categorie: jaargetijden