inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1540 - 1598

poëzie (nr. 1.358):

PSALM 39

1.
Voor den Oppersangmeester int gheslachte van Jeduthun. Een Psalmliedt Dauids.

2
Ick hadd' voor my ghenomen end' gedacht
Ick wil op mijn wech nemen acht.
End' toesien dat mijn tongh' haer niet misgae,
Met yet te seggen dat misstae.
Ick woud' een prang' my setten voor de mont.
Soo langh' als t'boos' volck voor my stont.

3.
Dies sweeg ic stil end' was gants sonder spraec
Ja sweeg oock van mijn rechte saeck.
Maer myne smert' drong my int lest soo hert

4.
Dat mijn ghemoet ontfuncket wert.
End' m'int ghepeyns een heeten brant ontstack
So dat mijn tong' noch aldus sprack:

5.
Doe my verstaen Heer myner daghen endt.
Maeck my mijns leuens maet bekendt.
Hoe langh' sal ick noch met verdriet end' pijn
In dese droeve werelt zijn?

6.
Du geefst ons Heer een handtbreet slechts respijt:
Voor dy ghelt niet al myne tijt.
Voorwaer de mensch is niet dan ydel waen.
Hoe vast dat hy oock schijnt te staen:

7.
Als eene schijn oft droom die stracx verswint:
Noch quelt hy hem om yd'len wint.
Hy schraept te gaer met moeyt' end' ongheval
End' weet niet wie't besitten sal.

8.
Maer wat wil ick voortaen nu wachten meer?
Waer is mijn hop' end' troost o Heer?
Mijn hop' end' troost op dy alleene staet.

9.
Verloss' my van mijn sonden quaet.
Ghedooghe niet dat een dwaes onverlaet
My brenghe tot schand' ende smaet.

10.
Ick worde stom o Heer end' swyghe stil,
Want tis dijn Goddelijcke wil
Ja tis dijn werck, end' myner sonden straf:

11.
Och keer dijn plaghe van my af
Want van het slaen dijns handts end' stercke macht
Ben ick beswijmt, end' sonder cracht.

12.
Als du Heer strafft des menschen boose daet
Soo sietmen dat hy stracx vergaet:
Sijn roem end' eer end' schoonheyt wort verrott
End' uytgheteirt als van een mott.
Voorwaer tis soo: de menschen altemael'
Sijn ydelheyt end' loghentael.

13.
Hoor mijn gebet, wil mijn gheschrey verstaen
End' myne tranen gade slaen.
Ick ben voor dy een vreemd' op d'eertsche dal,
End' pelgrim als mijn vaders al.

14.
Laet van my af, dat ick mijn aey'm verhael,
Eer ick verscheyde teenemael.



HUIDIGE VERSIE:



1.
Voor de koorleider. Voor Jedutun. Een psalm van David

2.
Ik had mij voorgehouden: Ik moet mij beheersen
en mijn tong voor zonde behoeden,
mijn mond met een muilband bedwingen
te midden van mensen zonder God of gebod.

3.
En ik zei dan ook niets, geen woord,
ik zweeg en vond geen verlichting,
ik voelde steeds heviger pijn.

4.
Het brandde in mijn binnenste,
bij mijn zuchten laaide een vuur op
en mijn tong begon te spreken:

5.
‘Geef mij weet van mijn einde, HEER,
van de maat van mijn levensdagen,
laat mij weten hoe vergankelijk ik ben.

6.
U maakte mijn dagen een handbreed lang,
mijn levensduur is niets in uw ogen,
niet meer dan lucht is het bestaan van een mens,

7.
niet meer dan een schaduw zijn levenspad,
niet meer dan lucht wat hij rusteloos najaagt,
hij vergaart en weet niet wie het toevalt.’

8.
Wat heb ik dan te verwachten, Heer?
Mijn hoop is alleen op u gevestigd.

9.
Bevrijd mij van al mijn zonden,
bespaar mij de hoon van dwazen.

10.
Ik zei niets, opende mijn mond niet,
want u was het die mij dit alles aandeed.

11.
Houd op mij nog langer te kwellen,
ik bezwijk onder de slagen van uw hand.

12.
U kastijdt de mens als straf voor zijn zonde,
als een mot vreet u weg wat hij begeert,
niet meer dan lucht is een mens.

13.
Hoor mijn gebed, HEER,
luister naar mijn hulpgeroep,
wees niet doof voor mijn verdriet,
want een vreemdeling ben ik, bij u te gast
zoals ook mijn voorouders waren.

14.
Wend uw straffende blik van mij af,
dan beleef ik nog vreugde
voordat ik heenga en niet meer ben.

Schrijver: Marnix van Sint Aldegonde
Inzender: adm, 20 januari 2010


Geplaatst in de categorie: religie

3.0 met 17 stemmen aantal keer bekeken 9.363

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)