Homo Sum II
Ik ben de Dúivel-god dier grúwbre oorkónde,
't Vervlóekte Boék van laffe deémoed, klein,
Die loert, die loert, koud-donker, donker-rein,
Of Hij die ménsjes niet verdérven kónde.
Ook Hij droeg fier, op 't lijf vol eeuw'ge pijn,
Eén matelóze, toégeschroeide wonde,
Dat alles had zó anders kunnen zijn. -
Zijn Zijn.... Mysterie, maar zijn Schijn.... Dood-zonde.
Want ook Ik viel, uit een licht Rijk van 't Goede
In dit groot Duister, dat nu Mijn Licht zij,
En waar Ik eeuwig als Verdoemde in brand.
Maar, in de pracht van mijne staat'ge woede,
Voel Ik mij groot en heerlijk, dat Ik vrij
Haten en kwaad-doen mag, met sterke hand.
Inzender: Redactie, 25 februari 2023
Geplaatst in de categorie: religie