Het onweder
"Lise, hoor de stormwind huilen,
Aan de donderknal gepaard!
Laat ons in dit bosje schuilen,
Tot het onweer wat bedaart."
Lise voelt haar 't hart zo jagen:
Dubbelde angst ontrust haar bloed,
Daar zij vrees voor de onweersvlagen
En voor hare herder voedt.
Maar het zwerk, steeds meer verbolgen,
Schiet al heller stralen uit;
Zal ze, moet ze Milon volgen?
Lise weifelt in 't besluit;
Doch aan d'arm van hare herder,
Zet ze, dringend aangespoord,
D'ene voet uit vreze verder,
D'andre voet uit liefde voort.
Duchtend 't bosje in te dringen,
Aarzelt, toeft zij aan 't begin;
Maar des bliksems schitteringen
Drijven haar er eindlijk in.
't Weer bedaart; 't houdt op met lichten;
De onweersflitsen troffen niet;
Maar onmisbaar zijn de schichten,
Die het Minnegodje schiet.
In een onweerswolk verscholen,
Met de hand aan pijl en boog,
Hield hij, waar ze mochten dolen,
't Minnend paartje dicht in 't oog.
Blozend, knorrend op zich zelve,
Keerde Lise uit 't bosje weer.
Kalm was 't aan de luchtgewelven,
Doch haar hartje was 't niet meer.
Inzender: Redactie, 28 januari 2024
Geplaatst in de categorie: natuur