GEDRIEËN
Aan 't kussenvleesje, pappig-week en warme,
lijmt zich in 't lang
de lieve wang,
en moeder strijkt, met malsgebogen arme,
het gazig lichte
rokje dicht.
En: „Venteke, waar zit-je met uw voetjes?
Het steekt entwaar
een teentje daar!
Gij zatterikske, zeeveraarke, zoetjes! ...
Och, kijk 'ne keer,
't 'en kan niet meer."
Het slaapt .... en vromer gaan die litanieën,
zo vreemde voor
een vreemd gehoor.
Hoe zalig, o, dus één-te-zijn gedrieën,
waar 't kleinste wis
't bijzonderste is!
En God! hoe arm de rijkdom niet te weten
van 't diepste wat
't gevoel bevat,
en niet zijn oog te hebben blij gekreten
in de innigheid
waar liefde schreit!
Inzender: Redactie, 14 september 2010
Geplaatst in de categorie: familie