inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1840 - 1922

poëzie (nr. 1.508):

EEN SCHOTEL VINKEN

Vroeg zie 'k mij gaan, in blijde jongenshaast
De vonken ketsend uit halfdonk're straten,
Dank warm fabrieksgedoe nooit dóóds verlaten,
Daar dampgedaante uit spleet en tooggat waast;
En lekker koud voelt Wijnmaands laatste morgen,
Holler weergalmt mijn draafstap door de poort,
En witberijpt glimlacht het blozend oord -
Waar 't jachtveld toch zijn Baan nog houdt verborgen:

- Uit nevel maakt zich 't vinkenhuisje los,
Dat grijs in grijs verloren zich verklapte;
Reuk van de anijsmelk, die de vinkers tapten,
Snoof ik al op bij 't Spieringshoekse Bos.
Dan stil te gast, geef 'k acht met stille mensen:
Lok-vinken fluiten lustig langs de baan...
Hoog zwermt een vlucht, recht schiet ze op lokaas aan -
En 't slagnet ratelt over vangst naar wensen!

Zie 't spartlend goedje schrikken van een hand
Nog nagezwaaid door slim geplante takken,
En hoor die hand een honderd nekjes knakken...
Zonsopgang praalt als vérse vlucht belandt:
Lomp leg 'k mijn proefstuk af; onstuimig rukkend,
Haal 'k over met een hort,- de zwerm kwam vrij!
En voor een schellingskoek beboet, wee mij -
Als leerling afgedankt, als platzak bukkend.

'Halfwassen brasem!' hoor 'k, doch houd mijn deel
Zo in 't versnaapringsfonds als in het loze
Verleidelijke schouwspel uit den boze;
Meé-spelen, zo 'k al kon, ware ál te veel.
Dus help ik risten maken, lijkjes rijgen;
Zegge al die pas verlamde vedervlucht,
Al die gekeelde zangertjes der lucht
Kop-bengelend berechten aan de twijgen;

Dier wilgepluim heeft mee de buit gelokt,
Ontloverd dienen ze onze prooi als dragers...
-'Nu 't lijstje nog!' maande een der vinkejagers,
Terwijl daarbinnen de omboel werd gehokt;
Toen fluistrend was geloot en opgeschreven,
Maar twijfelachtig naar mijn kant geblikt,
Zwoer Jan Rechtuit: 'al wat het lot beschikt,
Dat blijft beschikt!' en 't lijstje is zo gebleven.

Nooit bracht een knecht die herfstgeschenken rond,
Of elk op straat bekeek ze als zegeteeknen;
Naar stad terug, durf ik de kans bereeknen
Dat ónze naam óók op het lijstje stond.
En krachtig geurde een dag van fraaie vangsten,
En prachtig kleurde nog het dorrend blad;
Doch waar een vink floot donkerde mijn pad,
En overviel me een loodzwaar net van angsten.

Thuis siste er goudbruin vogeltjesgebraad;
Fijn knappend lieten zich de boutjes smaken;
Slechts die 't gesmul had helpen mooglijk maken,
Hoorde álmaar nek-geknkak! en smulde kwaad.
En moeder zei: "t zijn echte boterdieven;
Dan nog de fooi en 't plukloon komt erbij..."
En onze kooi-vink zong, als vloog hij vrij,
En liet zijn maagschap onze maag gerieven - -

Geen wet verbood toen nog die slachterij.

Zelfkeur. Tweede bundel. Amsterdam.(1907)

Schrijver: W.L. Penning
Inzender: Han Messie, 9 oktober 2010


Geplaatst in de categorie: dieren

3.0 met 5 stemmen aantal keer bekeken 1.036

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)