inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1820 - 1887

poëzie (nr. 3.783):

Aan mijn moeder

Moeder, 'k ben wel ver van 't land
Waar me 't leven werd geschonken,
Waar mijn eerste tranen blonken,
Waar ik opwies aan uw hand.
Waar uw moedertrouw der ziel
Van de knaap haar zorgen wijdde,
En hem liefdrijk stond terzijde,
En hem ophief als hij viel.

Schijnbaar scheurde 't lot de banden
Die ons bonden, wreed van-een.
'k Sta hier wel aan vreemde stranden
Met mijzelf en God, alleen.
Maar toch, moeder, wat me griefde,
Wat me vreugd gaf of verdriet,
Moeder, twijfel aan de liefde,
Aan het hart uws zoons toch niet!

't Is nog nauwlijks twee paar jaren
Toen ik 't laatst op gindse grond
Zwijgend aan de oever stond
Om de toekomst in te staren;
Toen ik 't schone tot mij riep
Dat ik van de toekomst wachtte,
En het heden stout verachtte,
En mij paradijzen schiep.
Toen, door alle stoornis heen
Die zich opdeed voor mijn schreên,
't Hart zich koen een uitweg baande,
En zich dromend zalig waande.

Maar die tijd, sinds 't laatst vaarwel
Hoe gezwind ook ons onttogen,
Onbevatbaar bliksemsnel,
Als een schim voorbijgevlogen.
O, hij liet in 't voorwaarts gaan,
Diepe, diepe sporen staan!
'k Proefde vreugde en smart met-één,
'k Heb gedacht en 'k heb gestreden,
'k Heb gejuicht en 'k heb gebeden:
't Is me als vlogen eeuwen heen!
'k Heb naar levensheil gestreefd,
'k Heb gevonden en verloren,
En, een kind nog kort te-voren,
Jaren in één uur doorleefd!

Maar toch, moeder! wil 't geloven,
Bij de Hemel die mij ziet,
Moeder! wil het toch geloven,
Neen, uw kind vergat u niet!

'k Minde een meisje. Heel mijn leven
Scheen mij door die liefde schoon.
'k Zag in haar een erekroon,
Als een eindloon van mijn streven,
Mij door God ten doel gegeven.
Zalig door de reine schat
Die Zijn zorg mij toegewogen,
Die Zijn gunst geschonken had,
Dankte ik met een traan in de ogen.
Liefde was met godsdienst één...
En 't gemoed dat opgetogen,
Dankend opsteeg tot de Hoge,
Dankte en bad voor haar alleen!

Zorgen baarde mij die liefde,
Onrust kwelde mij het hart,
En ondraaglijk was de smart
Die mij 't week gemoed doorgriefde.
'k Heb slechts angst en leed gegaard,
Waar ik 't hoogst genot verwachtte,
En voor 't heil waarnaar ik trachtte,
Was me gif en wee bewaard.

'k Vond genot in 't lijdend zwijgen!
'k Stond standvastig hopend daar,
Onspoed deed de prijs mij stijgen:
'k Droeg en leed zo graag voor haar!
'k Telde ramp noch onspoedsslagen,
Vreugde schiep ik in verdriet,
Alles, alles wilde ik dragen...
Roofde 't lot mij haar slechts niet!

En dàt beeld, mij 't schoonste op aarde,
Dat ik omdroeg in 't gemoed
Als een onwaardeerbaar goed,
En zo trouw in 't hart bewaarde...
Vreemd was 't eenmaal aan mijn zinnen!
En al houdt die liefde stand
Tot de laatste snik van 't leven
Me in een beter vaderland
Eind'lijk haar zal wedergeven...
'k Had begonnen haar te minnen!

Wat is min die eens begon,
By de liefde mèt het leven
't Kind door God in 't hart gedreven
Toen het nog niet staam'len kon?
Toen het aan de moederborst,
Nauw de moederschoot onttogen,
't Eerste vocht vond voor de dorst,
't Eerste licht in moederogen?

Neen, geen band die vaster bindt,
Vaster harten houdt omsloten,
Dan de band, door God gesloten
Tussen 't moederhart en 't kind!

En een hart, dat zó zich hechtte
Aan het schoon dat even blonk,
Dat me niets dan doornen schonk,
En geen enkel bloempje vlechtte...
Zou datzelfde hart de trouw
Van het moederhart vergeten?
En de liefde van de vrouw
Die mijn eerste kinderkreten
Opving in 't bezorgd gemoed?
Die mij, als ik weende, suste,
Traantjes van de wangen kuste,
Die mij voedde met haar bloed?

Moeder! wil het niet geloven,
By de hemel die mij ziet,
Moeder! wil het niet geloven,
Neen, uw kind vergat u niet!

'k Ben hier vèr van wat het leven
Ginds ons zoets en schoons kan geven
En 't genot van de eerste jeugd,
Vaak geroemd en hoog geprezen,
Kan wel hier mijn deel niet wezen:
't Eenzaam harte kent geen vreugd.
Steil en doornig zijn mijn paden,
Onspoed drukt me diep terneer,
En de last mij opgeladen
Knelt me, en doet het hart me zeer...
Laat het slechts mijn tranen tuigen,
Als zo menig moed'loos uur
Me in de boezem der Natuur,
't Hoofd zo treurig neer doet buigen...

Vaak, als mij de moed ontzonk,
Is de zucht me schier ontvloden:
"Vader! schenk me by de doden,
"Wat het leven mij niet schonk!
"Vader! geef me aan gene zijde,
"Als de mond des doods mij kust,
"Vader! geef me aan gene zijde
"Wat ik hier niet smaakte... Rust!"

Maar, bestervend op mijn lippen,
Steeg de beê niet tot de Heer...
'k Boog wel beî mijn knieën neer,
'k Voelde wel een zucht me ontglippen,
Maar het was: "nog niet, o Heer!
"Geef mij eerst mijn moeder weer!"

Max Havelaar

Schrijver: Multatuli
Inzender: Redactie, 4 januari 2020


Geplaatst in de categorie: ouders

3.0 met 14 stemmen aantal keer bekeken 3.931

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)