N I E U W J A A R N A C H T (1897)
o Nieuwjaarnacht, onaangenamer,
onnieuwer nooit en was er iet,
als ‘t geen gij mij voor waarheid biedt,
onbeterbare leugenkramer!
Van God en schijnt ge niet gegeven:
dat God ons gaf is altijd mooi,
en ‘t alderminste blomgestrooi
is altijd lief, is altijd leven.
Terwijl gij, dood, zo alle dingen
die dood zijn, aâm noch oge en hebt,
noch voet en roert, noch vame en rept,
en niet en kunt in ‘t leven bringen.
Zo zwart zijt gij als alle nachten,
o nieuwjaarnacht, die, malgemoed
de dwaze hoop nu zotten doet,
die neerstig staan naar u en wachten.
Hoe kunt gij dan ook nieuw bedijgen,
die, oud en blind en doof, altijd
dat schoone is mij bedervend zijt,
en duikende, in uw eeuwig zwijgen?
Hoe heet, die altijd oud- en kouder
aan ‘t worden zijt, gij nieuw, voorwaar;
en hoe, die immer ‘t ene jaar
na ‘t ander voegt, en wordt gij ouder?
‘t En baat al niet, uw schoon verborgen;
‘t en steunt op niets, al uw beslag:
‘t zij nieuwjaarnacht, ‘t zij nieuwjaardag,
zo ‘t gister was, zo wordt het morgen.
Getekend staat ge, in de almanakken;
‘t is mensenwerk, al dat gij schijnt,
en met de almanak verdwijnt
uw boomgebouw, met al zijn' takken.
‘t Is eeuwig, dat mijn hert doet haken;
vergaan, o God, en wil ‘t, en kan ‘t;
het steunt en ‘t rust in uwe hand:
- om nieuwjaarnacht en wille ik waken!
Rijmsnoer(1897)
Schrijver: Guido GezelleInzender: GK, 31 december 2001
Geplaatst in de categorie: tijd