Zoals gij in de schaduw zat
Zoals gij in de schaduw zat
En al de glans in de armen had,
Die fijngesponnen, wonderbaar
Geweven lag in 't hangend haar
Van uwe zuster, - want gij zijt
Mij zusters in lieftalligheid, -
En gij die ongevlochten pracht,
Die als een bruidskleed van de nacht
Haar lichtgebogen hoofd omsloot, -
Uw handen hoog, uw schouders bloot, -
In smijdige gedeelten spleet
En spreien en zich vleien deed
In rondgewrongen tressen, als
Een tros van donkerte in de hals
Gedrukt, en aan de slapen glad;
Zoals gij in de schaduw zat,
Gewiegeld in het weke licht
Dat neerzonk om uw zacht gezicht,
De gladde sarong om het slank
En golvig lichaam, en uw rank
Gebaar daarboven, en in 't rond
Het zonlicht, plassende op de grond,
Onder het afdak een gebied
Van koelte om uw gestalten liet,
Waarin gij beiden zo bedaard,
Zo vorstelijk gezeten waart
Als in een tempelnis, - zo schoon
Als koningsdochters op een troon,
Gij beiden, op uw strooien mat;
Zoals gij in de schaduw zat
En al die glans in de armen had
Mijn kind, heb ik u lief gehad.
Tochten - Uit het Oosten (1911)
Schrijver: Jan PrinsInzender: Redactie, 11 januari 2011
Geplaatst in de categorie: liefde