inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1804 - 1859

poëzie (nr. 1.705):

De vlinder en de mier.

Bij het lachend morgenkrieken
Zeide een vlinder, hups en fier
Aangesneld op bonte wieken,
Aan een arbeidzame mier:
‘Zie mijn vlerken!
Blijf maar werken;
Nergens zijt ge wellekom.
Waar ik vliege,
En mij wiege,
Volgen de ogen mij alom.’

't Miertje zweeg; maar, toegesprongen,
Greep, met rapgesloten hand,
Naar de vlinder reeds een jongen,
Roepend: ‘Ha, ik ving u, kwant.
O, hoe vonkelen
En hoe kronkelen
Al die kleuren onder een!
Welk een buitje!
Aardig guitje,
Gij ontvlucht me niet, o neen!’

't Miertje, onder 't kruid verdoken,
Sprak, wanneer 't de vlinder zag
Met een spelde 't lijf doorstoken:
‘Kan een kind zo wreed zijn, ach!
Wie zijn schoonheid
Zo ten toon spreidt,
Vaart ellendig menig keer.
Ik leef rustig,
Ik werk lustig;
Wat verlange een miertje meer?’

Gedichtjes voor kinderen (1849)

Schrijver: Prudens van Duyse
Inzender: Redactie, 30 juni 2011


Geplaatst in de categorie: moraal

3.0 met 11 stemmen aantal keer bekeken 836

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)