De maan
O! maan! gij die de schone schepping
Met zacht en kwijnend licht bestraalt,
En in dit stille heldre beekje,
Uw hemels beeld naar 't leven maalt.
Gij, die in 't loof verscholen hutten
Mij ginds in halve schaduw toont,
Als vreedzaame oorden, waar nog de onschuld
Bij stille vergenoeging woont.
Gij, die alom op berg en dalen,
Nu doodlijke eenzaamheid ontmoet,
Verlatene akkers, stille weiden
Met rustig slapend vee, begroet;
Die 't matte loof van bos en velden
Met koele dauw verkwikken ziet,
En door uw glans in ieder dropje,
Een schitrend diamantje biedt.
Die, na een dag vol moeite en zorgen,
Een schone zachte avond geeft,
En elk gevoelig mens, met vreugde,
Zijn God doet danken, dat hij leeft.
Die 't kwijnend oog, door lijdens tranen
Verdonkerd, heldrer glanzen doet;
In 't matte hart, vermoeid van klachten,
Een stille blijde hoope voedt.
Ook mij, mij geeft gij zachte kalmte,
Na onrust, woeling en verdriet;
Door u is 't dat mijn oog, zo smachtend,
Al hopend naar mijn vader ziet.
Mijn vader die, met wijze goedheid,
Mijn wislend lot op aarde schikt,
En, schoon mij dikwijls distels steken,
Door menig bloempje mij verkwikt.
Die, als Hij mij mijn liefste wensen
Ontzegt, toch mijn geluk bereidt,
En door de tranen van dit leven,
Mij rijp maakt voor de zaligheid.
Ach! laat dit troostgevoel ook vloeien
In mijner vrienden lijdend hart!
O! schone maan! waar ge ook moogt glanzen
Verzacht alom de wrede smart!
Verkwik de jongling mijner liefde,
Die thans u ziet, en zucht om mij!
Breng hem mijn tedere avondgroete,
Maar zeg niet wat ik om hem lij'.
Gezangen der liefde (1794)
Schrijver: Elisabeth Maria PostInzender: adm, 27 januari 2012
Geplaatst in de categorie: emoties