inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1887-1954

poëzie (nr. 1.918):

Dichters zielslied

Ewig war ich,
ewig bin ich,
ewig in süss
sehnender Wonne.

R. Wagner, Siegfried 3 Akt.



Veel maanden lang heb ik dit rein gezicht
Diep in mij zelf bewaard,
Nu groeit het tot een rijk en rijp gedicht,
Dat álles samengaart.

Nu weet ik, dat ik éénmaal heb geleefd
Op gouden troon in Hemels tent,
En dat mijn ziel Gods gloed gedronken heeft
En zuivre tocht gekend.

Daar waaiden zilvren winden om mij heen
En 't licht vloot rond in eeuwge dans,
Daar drupten paarlen geuren en 't geween
Van een juwelen glans.

En aan ivoren taaflen zat ik aan,
En at van Hemels blanke brood,
En droeg mijn handen zwaar en vol belaân
Met vruchten rijp en rood.

Daar klonk en zong de oneindige eeuwigheid
Uit keel die niemand zag,
Wij vonden elk ons heerlijk deel bereid
Van een geheime lach.

Maar ik verloor mijn wijdse deel en schat
En stortte naar deze aard',
En hunker nu, naar wat ik ééns bezat
En, zwak, niet heb bewaard.

Doch één herinnering, één kleine droom
Vond naar mijn hart zijn pad,
Nu hoed ik staag met bevend-hete schroom
Die vónk, van wat ik brándend had.

Die gloeit in luidloos, wijd-verstilde nacht
Diep in mijn oog gelijk een ster,
Die leidt mijn dromen vleiend-traag en zacht
Naar rijken hoog en stralend ver.

Gedichten (1909)

Schrijver: P.N. van Eyck
Inzender: Redactie, 8 mei 2012


Geplaatst in de categorie: literatuur

2.0 met 14 stemmen aantal keer bekeken 935

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)