inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1826 - 1888

poëzie (nr. 2.317):

OCHTENDGLOREN.

Langzaam sleept de heilge nacht haar sluier,
IJler, doorschijnend aan d' uiterste slippen,
Weg van de aard', en de laatste sterre
Dooft hare glans.
Zacht ontwaakt uit de sluimer het leven,
't Windeken suizelt,
Licht als een zucht in de morgen;
Over het groenige bleek van de lucht
Glimmert een gelige tint,
En het eerste wolkje met rozenvlerkjes
Zweeft van de diepten omhoog.
Fjoe-fjoe-fjoe! tsio-tsio-tsio-io!
Fluiten de vroegst ontwaakte gevleugelde zangstertjes blijde,
Nu zij van boven, de morgen al onder de kimmen ontwaren.

Klapwiekend stijgt op de vleugelen
Druipend van 't vloeiende goud aan de kim
d' Ochtend in 't kleed van saffraangeel,
Maagdlijke bode des daags;
En de gloed op haar blozende wangen
Kondigt het rijzen des lichtgods.

Nu heft in voile majesteit de albezieler
Boven de blauwende zee
't Hoofd met de gouddiadeem;
't Zilveren schuim verguldt zich,
Goudstof wemelt in 't kustzand,
Bruinrood tinten de stralen de rotsen;
En de kronen der pijnen
Verkonden aan mirten, olijven, cipressen,
Dat de daggod naakt, en zij brengen het over
En verder en verder aan lagere struiken.
En verder en verder aan lagere struiken.
't Aardrijk lacht, in het leven herboren,
Iedere bloemkelk plengt
Aan de rijzende god zijne dauwdrop.

Nanno (1882)

Schrijver: Carel Vosmaer
Inzender: Redactie, 11 februari 2014


Geplaatst in de categorie: natuur

4.0 met 2 stemmen aantal keer bekeken 1.038

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)