inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1811 - 1879

poëzie (nr. 2.421):

De brievenbesteller.

Ik loop met vlugge schreden
Mijn stadswijk in het rond;
Ik ducht mijn overheden,
Aan wie ik mij verbond;
En 't zij de zon mij roost en braadt
Hetzij 'k door sneeuw of slobber baad,
Ik vul mijn tas, en ga, en kom,
En breng haar leeg weer om,
Ik vul mijn tas, en ga, en kom,
En breng haar leeg weerom.

'k Heb weinig tijd tot denken,
En 'k denk dan ook niet hard,
Wie 't hoofd zich dreigt te krenken
Wordt licht in 't werk verward;
Als ik maar goed de adressen spel,
En accuraat mijn centen tel,
En 'k op mijn post ben voor het sein
Bij d' aankomst van den trein.

Somtijds kan ik het helpen?
Is 't of mijn hersenkas
Gedachten overstelpen,
Een stem klinkt uit mijn tas;
Ze zegt mij: 'k draag van stond tot stond
Een wereld vol gedachten rond,
'k Berg vreugde en schrik, en liefde en smart,
Ik spreek lot hoofd en hart.

Ja, als ik in kon dringen
Door omslag en adres,
Wat hoorde ik rare dingen,
Wat kreeg ik menig les!
Maar voor mijn zeer gewoon verstand
Spreekt somtijds ook de buitenkant,
En 'k raad gemaklijk heil of rouw
Uit schrift, cachet en vouw.

Vaak zie ik aan de mensen
Of 'k voordeel breng of last,
Of zij mijn blik verwensen,
Of hen mijn komst verrast,
Och, was altoos 't beschikken mijn
'k Zou graag een boô der blijdschap zijn,
Mijn beursje werd het ook gewaar,
En item - met Nieuwjaar.

Heb ik een brief te geven
Aan Fles de fabrikant,
Een brief heel grof geschreven
En zwaar en dik van 't zand,
Dan wordt de deur mij nagekletst,
Ik zucht erom, en vat de rest,
Is 't mijn schuld dat, als 't praatje gaat,
Fles naar de kelder gaat?

Mooi Lijsje daarentegen
Wordt nooit het briefport moe,
Al wordt ze wat verlegen,
Al knipoog ik haar toe;
'k Wou dat ik haar met iedre vracht
Zo'n rozekleurig briefje bracht;
't Geeft altoos kwartjes als ik kom,
En geld hoeft niet weerom.

En dan die rijke dame,
'k Weet haar verjaardag juist,
Haar neefjes ken 'k bij name,
Nou, 'k lach maar in mijn vuist,
En denk: wie weet wat ik zou doen
Had ik zo'n nicht van hoog fatsoen,
'k Schreef ook licht op haar feestdag mee.

Zwart lak en zwarte randen,
Ze maken me altoos week,
Ik zie verbroken banden
En zucht, schoon 'k weinig spreek;
Maar denk: zo gaat het heer en knecht,
En rouw - vraag is hij wel oprecht?
Want waar hij spreekt, schoon 't hart niet sprak,
Daar is de rouw maar - lak.

Zoo 'k tranen zich zie zetten,
Ik voer ook lachjes mee -
Die brief met twee cachetten
Velijn, verguld op snee!
Hij roept mij toe: die twee zijn een,
Ik stap er luchtig overheen,
't Voegt dat ik juich bij band en knoop
En 't beste er maar van hoop.

Nu, 'k zal 't er maar bij laten,
't Had anders licht de schijn
Dat ik heel wijs wou praten
En 'k wil geen wijsgeer zijn.
Maar als mijn dikke brieventas
Een gaarbak vol van wijsheid was,
'k Bracht licht zo ik er wijs bij stond,
Te paard mijn brieven rond.

uit 'Gezelschapsliederen' (rond 1900)

Schrijver: W.J. van Zeggelen
Inzender: Redactie, 18 juli 2014


Geplaatst in de categorie: songtekst

4.0 met 2 stemmen aantal keer bekeken 519

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)