DE GESLAGENE
Eens was ik jong: 'k begeerde een heerlijk leven,
Een leven als geen ander ooit bezat,
Een kleurig kleed. Nog heugt mij hoe ik bad,
Hoe blij 'k mijn wondre wijl begon te weven.
De tijd vervlood en 't werd een kostbre schat!
Maareens zag ik vlammen opwaarts beven
En in hun gloed mijn zere weefsel sneven, -
Niets bleef van wat ik zo had liefgehad.
En in mijn droefheid die zo diep verwond
De bange last der smart niet meer kon torsen
Zocht ik de wellust als een lage hond, -
Ik, nijvre man die zaaide en maaide en bond,
Doch toen hij trad de schone oogst te dorsen
In zijn garven slechts loze aren vond.
Inzender: Redactie, 19 oktober 2014
Geplaatst in de categorie: spijt