inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1814 - 1903

poëzie (nr. 5.189):

Kerstavond

Troost der armen.

Wat buigt ge u neder, o mijn ziel,
Waarom dus gans verslagen?
Alsof op u al 't donker viel
Der donkerste aller dagen!
Besterft ons lamplicht op zijn pit,
Die uitgaat van de droogte,
Wij hebben beter licht dan dit,
In d' opgang uit de hoogte1).

De middagkost was zeker schraal;
Elk onzer nam hem zuchtend;
Niets bleef er voor een avondmaal,
En niets voor morgenochtend.
Maar beter lijfs- dan zielennood,
Zo de aardse broodstaf faalde:
Kom, heffen we aan van 't Hemels Brood,
Dat uit de hemel daalde!

Een handvol kools, wat havergort
Moest onze jongens voeden;
Hun zak is hard, hun deken kort;
Toch slapen zij, de bloeden!
Vrouw! klaag niet tot de hemeltroon,
Hoe arm ons vijftal 't hebbe,
Denk aan Gods eigen lievenZoon,
Die neerlag in de krebbe.

O Jezus Christus! Zoon van God,
Voor ons in 't vlees gekomen!
Hebt Gij het in een beestenkot
Op aard voor lief genomen:
Dat doet het hart van d' arme goed,
Die Gij uw heil verkondigt,
En zonder vreze naadren doet,
Al heeft hij veel gezondigd.

De Wijzen brachten wierook, goud,
En mirre, uit verre landen;
Maar wij, wij komen even stout
Tot U, met lege handen.
Arm zijn wij, altijd arm geweest,
Dies wij wel dikwijls morden;
Gij gaaf ons arm te zijn van geest;
Toen zijn wij rijk geworden.

Ja, rijk wordt die zijn armoe kent,
Zijn naaktheid in Gods ogen,
En zich tot U om uitkomst wendt,
Om dekking uit de hoge;
Die Gij een honger kennen doet,
Die naar uw brood leert smachten,
En, daar Gij hem ten leven voedt,
All' andren nood verachten.

O Jezus, die uzelven gaaft,
Zie bij uw krebbe ons knielen!
Een arme vrouw heeft U gelaafd:
Gij laaft onze arme zielen.
Uw tengre hand is rijk gevuld
Met schatten van genade,
En breekt de kerfstok onzer schuld,
Dat ze aan ons heil niet schade.

Zij wendt de vloek en 't oordeel af,
Verzegelt ons de vrede,
En geeft ons een beproefde staf
Op alle paden mede.
Welzalig die, in dezennacht,
Uw kinderhandje kusten,
Maar zaalger die op 't geen het bracht
In blind gelove rusten!

Die U zijn Heiland noemen mag,
Zijn leven uit de doden,
Die troost gij met een zoete lach
In alle soort van noden.
Die zegt Gij, als hij 't laatste brood
Voor hongrend kroost zal breken:
‘Uw Vader kent ook deze nood;
Gij zult niet vruchtloos smeken.’

Wat buigt ge u neder, o mijn ziel?
God voert door donkre wegen,
Maar 't heil, dat u te beurte viel,
Is pand van àllen zegen.
De ster, die stilstond boven 't huis,
Waarin 't kind Jezus schreide,
Verlicht ook elke schaamle kluis,
Waar 't hart Hem plaats bereidde.

Gods heerlijkheid bestraalt de nacht,
Gods licht verscheurt Gods wolken:
Herhaal de boodschap u gebracht,
De blijdschap aller volken!
Gods Englen heffen 't feestlied aan,
Tot lof van Gods erbarmen;
Zij hebben 't ook voor u gedaan;
Het is een lied der armen.

‘Geef, hoogste heemlen! geef God eer!’
Ziel, offer hem uw smarte!
‘Gods vrede daalde op aarde neer.’
En daalde ook in mijn harte!
Om Jezus wil toon God ‘in 't kroost
Van Adam welbehagen!’
Ontfermer! bij zo rijk een troost,
Vergeef een zondaar 't klagen.

Gedichten II (1905)

Schrijver: Nicolaas Beets
Inzender: Redactie, 24 december 2023


Geplaatst in de categorie: kerstmis

3.0 met 6 stemmen aantal keer bekeken 1.478

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)