Burgerhuisje.
Door 't burger-huis op laten middag traden
Wij de open lucht in, waar seringen-geur
Hing over de achterdeur en lente-wind
Stil witte wolken dreef door 't hemelblauw.
Een kleine stadse tuin, alzijds bemuurd
Door grauwe steen, en waar een enge ring
Groen gras en witte kiezel 't perk
Veelkleurge bloemen, 't éénge, rond omsloot.
Luwte beving ons, zon op achtermuur
Scheen goud, geluid van schelpjes aan de zee
Maakte de kiezel onder 't zachte gaan.
Seringenblaadjes streelden langs ons heen,
Rozen, violen, en purpre papaver
Bloeiden, en ginds in killen schaduwhoek
De schuchtre blanke lelietjes-van-dalen.
Zó rijk, zó schoon leefde in die lutle tuin
De volle lente, dat ik dralend toef
Voor 'k met een klánk nog de herinnering
Diepst doe herleven: blijde gekwinkel
Van klokkentoren daalde spelend neer
Langs steile muur, door luwte in 't loof, verzellend
Ons stille spreken. Toren verborgen
Achter de muren, slechts een enkle dag,
Een feestdag, deed gij meerder dan 't gewoon,
Niet meer bespeurde, daaglijks zelfde, tinklen,
En zong ge, telkens weer, de uren door...
De zoele wind en 't heldre spelen wiegden
Mijn ziel in sluimring, makend zon en bloemen,
Gras-rand en pad tot kleurig droomtafreel.
De Gids (1923)
Schrijver: Lodewijk van DeysselInzender: Redactie, 27 januari 2015
Geplaatst in de categorie: woonoord