inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1877 - 1955

poëzie (nr. 2.638):

Maannacht.

Een lichten en een wuiven
ging door het wakend woud
in ruisend, schittrend stuiven
door het bebladerd hout;
de volle takken hingen
te zwieren en te zingen
in zilvren flikkeringen
op 't feest van wind en maan.

De wijde, heldre hemel
blonk rijk in elk verschiet,
waar 't fijnere gewemel
zijn glans een doortocht liet,
en luistervolle ronden
van gulden misten bonden
de stralen, die zij vonden
vervloeien door de boog.

En waar de maan in 't hoge
hing heerlijk aan de lucht,
veel grote wolken vlogen
hun snel-gejaagde vlucht;
maar als hun ijl gevaarte
vlood langs de ontzagbre klaarte,
versmolt zijn laatste zwaarte,
in 't machtig licht vergaan.

De hoge wind liet rustig
de dichtomgroeide gang,
maar schudde sterk en lustig
der kronen bladervang:
het was een deinend neigen,
een zinken en een stijgen,
een vleien en een dreigen
van allen onderéén.

Het licht viel neer in plassen
op de verschrokken grond,
of ging een boom verrassen
waar hij te dromen stond
en weefde door zijn lover
een stille vonkentover,
of speels vergleed weer, pover
hem latend als hij was.

Toen zagen wij de vlugge
nimfen uit oud verhaal
aanschimmen en terugge
duiken in loverzaal,
hun schijnig blanke leden
opeens hun lokking breden,
dan in de heimlijkheden
verdwijnen weer als damp.

Wij voelden als die ouden,
die uit hun hoop en vrees
zoo in hun duister bouwden
het beeld dat ons verrees;
in wisselender schijnen
ontbloeien en verkwijnen
het stoeien en verdwijnen
zagen van god of geest.

Wij zijn, ach, zoveel wijzer,
weten van maan en wind;
ons hart is zoveel grijzer,
zo helemaal geen kind:
de nimfen zijn gevloden
met woud- en watergoden,
geen schemering bergt boden
meer uit een andre weerld.

Maar 't oog, dat groot kan schouwen,
ziet strakker, sterker schoon
dan wat zich kindren bouwen:
op aarde een tover-woon.
Ons was dit woud niet ledig,
de wind, het maanlicht vredig
maakte' ons zo zacht en zedig:
wij meenden te verstaan.

Wij voelden zonder windsel
van beeld en woord en waan
't mysterie als beginsel
van heel ons aards bestaan:
rondom en in ons zelven,
te dieper, naar wij delven
al dieper de gewelven
van onze wetensgang.

Mysterievol blijft bloeien
ons leven als voorheen:
't geweetne gaat vermoeien,
laat leeg ons en alleen,
maar in deez' weerld van wonder
gaat onze ziel niet onder,
zij ziet zich zelf er, zonder
te wèten wat zij ziet.

Een woud in licht aan 't wieglen
is vol van haar beweeg,
zij mag zich zelf er spieglen,
ook zij niet zwart en leeg
noch weemlend van fantomen,
maar als een woud van dromen,
doorbruist in helste stromen
door storm en gloed van God.

Schrijver: Th. van Ameide
Inzender: Redactie, 22 april 2015


Geplaatst in de categorie: natuur

4.0 met 4 stemmen aantal keer bekeken 6.444

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)