HEIMWEE
O paradijs, o bomen,
Begeerlijk voor 't gezicht,
Kringloop van heilge stromen,
Dag van ondoofbaar licht,
Niet slechts in 't Boek der Smarte
Van 't oude testament,
Maar in dit innigst harte
Waart ge eens door mij gekend.
Ook ík moest eenmaal eten
Van de verboden vrucht,
Ook ik heb neergezeten In
doodsheid en gezucht;
Maar nu niet meer. Mijn tranen
Hebben de storm bedaard;
Vaak is 't, of door de lanen
Een geur van rozen waart.
Ik hoop weer. Als de weiden
Fonklen van morgenschijn,
Denk ik in vroom verbeiden:
Hier zal mijn zomer zijn.
Soms beeft mijn voet bij 't treden
Over de vlonderplank;
Het water daar beneden
Gaf zulk een wondre klank;
En aarzlend, waar twee wegen
Zich delen tot een kruis,
Bid ik mijn God om zegen,
Want één voert vast naar huis.
Ach, weergevonden vrede,
Uit een diep leed gegroeid,
Geef, dat de hof van Eden
In deze streek herbloeit.
Het aardsche paradijs (1927)
Schrijver: Aart van der LeeuwInzender: Redactie, 7 november 2015
Geplaatst in de categorie: emoties