Het wachten valt pijnelijk.
Vervager der dagen, zo stadig in 't jagen,
Hoe vliegt gij, hoe vliegt gij zo trage?
Nooit susten u 't rusten, of zoude 't u lusten
Een minnaar, een minnaar te plagen!
Wanneer ik verlange, dan tracht gij uw gangen,
Dat valt mij, dat valt mij zo bange;
Ik achte, te smachten, dit beiden, dit wachten,
Dat maakt mij, dat smaakt mij zo wrange.
Wanneer mijn beminde haar bij mij laat vinden,
Dan kunt gij, dan kunt gij verslinden,
O gure, zo dure, vergulde schone uren,
Dan tart gij, dan tart gij de winden!
Dan tart gij de stromen, die langs hare zomen
Als pijlen, als pijlen afkomen.
De kusjes, de lusjes, van heden, van flusjes
Die maakt gij, die maakt gij tot dromen.
Dit uurtje is henen; dit weder verschenen
Dit kusje, dit kusje verdwenen;
Dit glijden der tijden is beter te lijden
Als 't treuren, als 't treuren - allene.
De dag is aan 't rijzen, en 't nachtje aan 't dijzen,
Ai rep u, ai rep u wat, grijze!
Ga spoede, nooit moede, dan noem ik u - goede,
Dan zal ik, dan zal ik u prijzen.
Inzender: Redactie, 12 januari 2016
Geplaatst in de categorie: tijd