Plakkage
Nous sommes les pauvres hommes
Et tout ce que nous sommes,
Et toutes nos âmes,
C'est pourque les belles dames,
Du soir au matin,
En fassent leur festin.
Ed. Dujardin: Les lauriers sont coupés
Ik spoed me om recht
Op tijd te wezen.
‘Ik verwacht
Je om half-acht’,
Heeft zij gezegd.
Ik spoed me, de wind speelt in de vleugels van m'n Mac-Farland,
De regen druipt van m'n hoedrand
Mij in 't aangezicht.
Ik ben in de welbekende straat en tel
De huizen die ik nog voorbij
Moet gaan, zodat ik m'n stap versnel,
Want ik voel me zeer nabij.
Ik schel
En wacht
En tel
De tijd. -
't Is stil
Op straat
Geen klacht
Door d'eenzaamheid.
Geen stap, blijde belofte, klinkt door de gang;
Ik schel nogmaals; ik wacht en ben zó bang,
Ik wacht totdat ik zeker weet
En verder ga met mijn groot leed.
In eentoonge grijze loop
Zingt de fijne, ragreine regen
Met mijn arm zieltje mee:
Liedekens van wanhoop,
Liedekens van wee.
Nog loop ik door de welbekende straat
En luister scherp toe of geen stap verraadt
De komst van de welbeminde.
Niets, - het regent fijn, in weedom welgezind. -
Ik herinner me nu 't gedicht
Van een frans dichter, mij bleef
Het bij, zó fris, dat ik 't als motto schreef
Hierboven bij mijn droefenislicht gedicht.
Verzen van pijn, verzen van leed.
Uit de verte ik herken
'n Zeer vertrouwde stem
Die zingt, - door de regen, klamme klem, -
Een liedje uit ‘Carmen’.
En die ik min
Zij mint mij niet;
Van mijn verdriet
Weet ik 't begin,
Maar wie zal mij 't einde zingen
Van zoveel ontgoochelingen?
Ik voel in mijn tes de pralines (100 gram) -
Die ik uit een winkel meenam, -
Nu heb ik ze weggegooid
In de slijkvuile rioolgoot.
Op een straathoek staat een publieke vrouw, -
Haar liefd' is kou,
Haar hart is rouw,
Haar lijf is lauw, -
Op een straathoek staat een publieke vrouw,
Ze houdt mij staan,
Biedt mij hare, - zeer flinke, zegt ze, - diensten aan,
En als ik verder loop, schreeuwt zij: ‘Hartvreter!’
Zij weet niet wat zij zegt
En weet niet hoe ze mijn wonde treft,
Die rood, in d'avond, openligt.
Mijn ziel is droef
Een grauwe groef.
En de wind speelt in de vleugels van m'n Mac-Farland,
De regen druipt van m'n hoedrand
Mij in 't aangezicht.
30 november - 1 desember 1915
Music-Hall
Schrijver: Paul van OstaijenInzender: Redactie, 31 januari 2016
Geplaatst in de categorie: verdriet