TOEN IK EEN KNAAP WAS
Toen ik een knaap was in ’t zorgloze leven,
Gordde ik mij-zelve en liep naar mijn lust;
Vrij in mijn wandlen en zoeken en streven,
Vrij in mijn reizen, mijn dromen, mijn rust.
Straks ook voor mij is een ure gekomen,
Ure van roeping, van ernst, van genâ,
Dat in mijn boezem die stem werd vernomen
Hebt gij mij lief? – en mijn ziele sprak : Ja.
Sinds mij dat uur uit mijn dromen kwam wekken,
Leidt mij een ander, ook waar ik niet wil,
Leert mij de handen steeds williger strekken,
Volgen en dragen, ach, vrolijk of stil.
Toch, nu die Meerdre gebiedt in mijn leven,
Vinde ik, trots banden en zielstrijd en smart,
Wat ik eens vruchteloos zocht in mijn streven:
Vrijheid en vrede voor ’t rusteloos hart.
1854
Schrijver: P.A. de GénestetInzender: Redactie, 31 maart 2016
Geplaatst in de categorie: religie